ik lig
adem te snel
mijn tussenribspieren vormen een
onontkoombaar korset
door het raam op kipstand
zie ik Turner’s luchten woest voorbijrollen
een donkerblauwe, woedende filmrol
op een soundtrack van de
suizende autosnelweg
ik wil dat het dondert in de verte
probeer te negeren dat het maar
de wielen van het zwaar vervoer zijn
op de betonnaden in het wegdek
ik lig
plat op mijn rug
adem naar mijn buik
ik ril, maar verdraag geen reepje stof
woelend tussen kant en prikkeldraad
tel ik de nachten tot de wind draait
of desnoods de bliksem inslaat
het weer stil genoeg wordt
om te slapen

