Ik boog mij voorover naar haar
Als een reiger aandachtig voor elk gevaar
Ze rook naar jasmijn en ik naar terpentijn
De wereld was simpel, er gewoon zijn
Haar tepels bekeken mij droog en hard
Kleine soeplepels schepten in mijn haren zwart
Op de bank lag zij in mijn schoot
Alle haar lippen zo vurig rood
Onze jeans, waar we het intiemste tot laatst bewaarden
Terwijl de aarde niet langer verder draaide
Zij was van mij en ik van haar
Die blik ontwaarde dat kleine gebaar
Ik was geliefd, ik was bekoort
Alleen een dwaas die dat niet hoort