Er leeft een schaduw in mij,
een geur en een drang.
Ik voel het mijn voetstappen volgen,
toch is er geen weerstand,
geen bedwang.
Alsof er iets ademt
wanneer ik de stammen poorten
van de bossen betreed.
In de grond en in de bladeren
en eens weg,
leeft het verder,
in mij
en het begeert.
Een soort heimwee, nostalgie.
Een roep voor meer.
En je voelt,
het is van iemand,
maar je weet niet van wie.
En toch is ze daar,
zacht en sluipend.
Je hoort haar ademen in de wind
en haar fluisteren in het gras
en in het gefladder van de bladeren
en je ruikt haar vacht,
in de toon van mos.
Een allesbewegelijke macht,
een oeroude kracht,
even mysterieus als de tijd.
En wanneer ik buiten slaap,
omarmt het mij
en met vreugde,
niet met spijt.

