Hij bleef stilstaan voor het raam van de chocoladebar, stak een sigaret op en inhaleerde diep. Camel, een lekker sigaretje. Ook al rookte hij vroeger Marlboro, hij vond smaak thans belangrijker dan imago. Op de Marlboro cowboy zou hij toch nooit lijken. Hij vertrappelde de peuk en wierp een vluchtige blik op zijn horloge zonder het uur te registreren, ritste zijn jas open en stapte de bar binnen.
De prikkels van de geur van krachtig chocoladebitter, het beeld van de schaal versgebakken brownies op de toog, van de grote groene vintagehanglamp boven de zithoek met de bordeaux lederen noppensofa en de klap waarmee een vlaag februari-wind de deur achter zijn rug deed dichtslaan, bereikten allemaal tegelijk zijn zintuigen, waardoor hij vergat de vrouw te groeten die één van de tafels met een schotelvod schoon veegde. De plaats aan het glazen tafeltje bij het raam bood een uitstekend zicht op de straat en de straathoek. Hij stootte zijn knie aan het smeedijzeren onderstel van de tafel. Altijd verraderlijk art-deco.
Hij bestelde koffie. Het espressoapparaat klikte aan met een kracht als van een hydraulische pomp, siste zichzelf stomend wakker alvorens het een miserabel straaltje donkerbruin vocht afscheidde in een kopje. De vrouw met de schotelvod, die hem de koffie bracht, wilde dat hij meteen afrekende. Hij vroeg zich af wat het was aan hem dat haar achterdocht had gewekt. “Leuke zaak,” zei hij nog om het goed te maken en bedankte haar voor de koffie, maar ze haastte zich in rechte lijn terug naar haar plekje achter de bar, waar een tijdschrift met felgekleurde foto’s en koppen typografische gruwel opengeslagen lag.
Het kopje had een diameter gelijk aan de lengte van de helft van zijn pink. Hij keek door het raam naar het pand aan de overkant van de straat, naar het kleine portaal, naar de stenen van de stoep op de plek waar het experiment dat hij uitvoerde een aanvang had genomen. Hij nipte van zijn minuscule kopje, slikte de zurige smaak weg en probeerde de aandacht van de vrouw te trekken.
“Kent u toevallig…” begon hij, een beetje met krakend stemgeluid vanwege het vroege uur. Hij schraapte zijn keel, de koffie was vreselijk.
De jonge barvrouw keek op van haar lectuur. Hij zag dat ze kauwde op een stukje gom. “Weet u wie er in dat huis daar woont?” vroeg hij, iets luider en helderder nu, maar op een slecht gekozen moment want de telefoon rinkelde. De vrouw stak haar rechter wijsvinger omhoog en nam op.
“Chocoladebar Moelleux” klonk het, een beetje zangerig, scherp en allerminst smakelijk.
“Nee,” zei ze. “Mevrouw is er niet. Ik ben het hulpje… Haar nicht… Nee, vandaag en morgen uitzonderlijk niet… Jazeker… Nee, ze is aan zee bij haar broer… Nee, morgen ook… Oké. Ik geef het door. Sabine, zegt u? … In orde… Dag … Mevrouw.”
De geblondeerde barvrouw was duidelijk te jong, haar kapsel verbazend hoog. Was Dolly Parton-haar weer in de mode? Hij had er geen idee van. In elk geval had ze teveel mascara op en teveel kohl rond de ogen om een witte onderbroek te dragen. En, wat was dat? Een piercing in haar oor? Nee. Hipsters droegen geen witte onderbroeken. Maar mevrouw? Mevrouw, haar tante? Mevrouw misschien. Het zou kunnen.
Stond er vorige week op Valentijn een strakke wind? Hij wist het niet meer. Kon een witte onderbroek die boven Chocoladebar Moelleux uit het raam viel of werd geworpen tot aan de overkant van de straat zijn gewaaid? Dat kon.
“U zegt?” vroeg de barvrouw meteen nadat ze opgehangen had.
“Nog een espresso graag” zei hij. “Een dubbele deze keer.”
Ze bracht hem koffie met een grotere diameter en verdween achter de deur die waarschijnlijk naar de keuken leidde want de zwaai van de deur deed de cacaogeur opleven. De bar was klein en opvallend smal. Het was weinig waarschijnlijk dat er boven de bar nog een woonruimte was. Mevrouw van de chocoladebar woonde vast elders. Misschien zelfs in het huis aan de overkant.
Het bood perspectief.
Het was iets langer dan een week geleden dat hij aan de overkant van de straat voorbij het huis was gewandeld dat hij nu in de gaten hield. Op 14 februari laatstleden ontdekte hij op die plek een witte onderbroek. Hagelwit. Robijnfris. Het model net iets te functioneel om sexy te zijn.
Toch had hij het als een voorteken aanzien en thuis had hij de onderbroek ingepakt in gewoon wit printpapier. Op de wikkel had hij een gedicht geschreven.
Nu droeg hij het pakje bij zich. Hij was van plan geweest om het in het portaaltje voor de deur neer te leggen. Maar dan had hij getwijfeld. Hij moest haar eerst zien. Hij had een sigaret gerookt, een beetje gedraald en nu zat hij hier, achter een dubbele espresso die zelfs dubbel zo vies smaakte als een gewone. Hij moest dringend stoppen met roken. Zowel van koffie als van sigaretten ging je adem vreselijk stinken. En dat wilde hij niet. Niet nu. Niet nu hij vastbesloten was om weer romantiek in zijn leven toe te laten. Tot nog toe was zijn leven daarvoor veel te druk geweest. Althans dat maakte hij zichzelf wijs.
Het was romantiek waar hij op uit was. De mensheid maakte zich daar doorgaans vrolijk over. Maar nu leek dat hem net wat hij nodig had, op dit punt in zijn leven aangekomen, zelfs broodnodig. In tijden van online daten was een ouderwets postpakket rond Valentijn misschien wat vrouwen wilden. Of toch de vrouw die op hém wachtte, want aan online daten deed hij niet, wilde hij niet doen. Maar hij wilde haar zien. Hij wilde haar ogen zien, een kleine glimp van haar ziel opvangen, al was het maar door te kijken naar hoe ze straks van achter de hoek de straat in zou komen gewandeld. Haar manier van bewegen. Ze zou halt houden voor het huis, het kleine portaal binnen stappen en terwijl ze haar sleutel uit haar tas vist, zou hij toekijken. Misschien blaast de wind in haar nek, zet ze de kraag van haar jas rechtop. Hij zou naar haar handen kijken, naar hoe ze het mutsje op haar hoofd iets meer naar achteren schuift. Hoe ze met haar ogen knippert omdat er stof in het portaal opwaait. Hij zou haar lippen lezen als ze tegen de kat praat die tegen haar benen aan komt kopjes geven, ongeduldig als ze is om mee het huis binnen te gaan. Net als hij.
Hij haalde het pakje uit de binnenzak van zijn jas en legde het voor zich neer op het glazen tafeltje, stootte zijn knie nog maar een keer aan het smeedijzer. Hij las zijn gedicht door, voelde de spanning buitelen in zijn borst. Hij zou de hele dag blijven waken, in de chocoladebar blijven zitten tot ze ofwel thuiskwam, ofwel het huis uit ging. Hij zou zich van de vragende en nieuwsgierige blik van Dolly Parton niets aantrekken. Desnoods een brownie eten, de chocolademelk ‘Moeilleux’ proberen.
Want het was er slechte koffie.