Het was weer lang geleden
De sneeuw die kwam beneden
Het zag overal witjes aan
Alle auto’s van de baan
Ik kon het niet geloven
Wat deden ze toch daarboven
Boven in de hel
Deden zo hun ding daar wel
Kon ik maar verlangen
Naar vogels en gezangen
Kon ik maar weer staan
Op de aarde of de maan
Maar niemand kan ooit beloven
Dat de lente ooit zal komen
Mijn adem bleef toen staan
Het leven plots gedaan
Ik stond die ochtend voor het venster
Mijn lichaam zijn laatste genster
Het zag zo wit daarbuiten
Sterretjes bevroren aan de ruiten
Maar voor mijn ogen, plotseling zo zwart
Opeens begeven, veel te jong mijn hart
Ik zal geen honderd halen
Ik steeg op uit de dalen
Mijn karma zweeft nu rond
Waar het nooit vriest aan de grond
Het zal nooit meer lente of winter wezen
Nooit meer pijn, ziek of genezen
Ik heb mijn rust gevonden
In de hemel voor de honden