Dochterlief vraagt of schildpaddensoep bestaat. Na zijn bevestigend antwoord vertelt Pa over een ander soepje:
Als vijftienjarigen trokken wij per fiets op avontuur naar het Eifelgebergte. Net buiten Aken begon het te stortregenen. Op de weide naast een boerenhof werden de tenten opgeslagen.
We hadden pakjes oplossoep en vuurpotjes zoals militairen gebruiken voor het opwarmen van hun rantsoen. De soepketel was te groot. Een kopje thee bracht troost.
’s Morgens ging de boerin onze soep opwarmen. Was dit Franse soep vroeg ze en vertelde dat die Fransozen slakken aten, nog liefst de witte.
Terwijl ze in de soep roerde zag ze stukjes vlees die erg op escargots leken maar het waren naaktslakken die langs het open deksel in de pot waren gekropen.
“Wenn die schnäcken da reingekraufen sind, dann lach ich mich kaputt”, schaterde de boerin in haar Aachens dialect dat net zo smeuig was als onze soep.