Het kalme leven.
Alleen de wind steekt
een stokje voor
eeuwige rust.
De grijze lucht
mantelt zich over
de snelweg.
In mijn kleine wereld
wapen ik mij tegen
het keren van de
dagen.
Een lantaarnpaal
grijs, zoals het hoort,
beweegt op en
neer. Het licht
flikkert in
onwillekeurig ritme.
Een vogel, duif,
rooit het om op
de kop te landen.
Meedeinend met de
schrale bries host
het beestje op
en neer.
Er hangt noodzaak
noch drama in de lucht
al is hier blijven zitten
uit vrije wil geen
utopie.
Verderop in de wereld
van een straatlengte
groot wordt een oorlog
uitgevochten.
Banken en aandeelhouders
zien dollartekens in
wanhoop en verkopen
hun gespeculeer
door er op te wijzen
dat alles met een prijs komt.
Ook vrijheid.
Ik trek een pluk haar
van mijn bijna
kale hoofd.
Waar is mijn jeugd
gebleven?
Waar is de schoonheid
van een kindertijd
bol
van fruitconserven
en
verniste tuintafels?
Wolken die, onwillekeurig,
roet in het eten gooien
tijdens zomerdagen
waar niemand Robin Hood
was,
prinsessen verraderlijker
plannen smeden
dan noodzakelijke
draken, die bij ieder sprookje
een rol opeisen.
Mijn hart op een koud
pleintje een uppercut
verkopen en met beregend
haar, zo zoet ruikend,
me mijn fiets aftroggelen om
toch nog relatief droog
thuis te raken.
Natuurlijk zeg ik niet nee.
De rest van die week lig ik
ziek in bed.
Met een zonnebril op mijn
warme hoofd.
Het was tenslotte zomer.