Het dorp was zo goed als klaar voor Kerstmis. In de straten hingen lampjes en versieringen. Tientallen kleine kerstmannen bengelden aan de gevels van de huizen. Uit het kapsalon van Albert kwam zeemzoete kerstmuziek en op het dorpsplein was Octaaf de kerststal aan het bouwen. Dat was toevallig één van zijn specialiteiten. Het was koud, maar zijn moeder had hem goed ingeduffeld. Een dikke jas, oorwarmers, warme handschoenen en een kerstmuts. Vrolijk fluitend timmerde hij de planken van de kerststal vast. Het begon zachtjes te sneeuwen.
In het huis met huisnummer 101 was het lekker warm. Samson zat in zijn mand naast de kerstboom te dutten. Gert was druk bezig in de keuken. De geur van pannenkoeken vulde het huis.
Er werd op de deur geklopt. Samson schrok zich een ongeluk.
'Gertje! Er klopt iemand op de deur!'
'Ja, Samson. Ik kom al.'
Terwijl hij zijn handen schoon wreef aan een vaatdoek, beende Gert door de woonkamer naar de voordeur en gooide die met een hautaine zwaai open.
Het was de burgemeester. Hij was erg bleek en probeerde met een zakdoek het angstzweet op zijn voorhoofd te deppen.
'Ja, ik moest kloppen want …'
'De bel doet het niet. Ik weet het.'
'Vrienden! Ik zit in de puree. Jullie moeten me helpen.'
'Oei oei, meneer de burgemeester. Wat zie je er zwaluwachtig uit. Heb je een plobreem?'
'Samson heeft gelijk. Je ziet er erg zenuwachtig uit, burgemeester. Ga zitten. Vertel op. Wat scheelt er?'
De burgemeester liet zich zuchtend in de sofa vallen. Gefrustreerd keilde hij zijn hoge hoed tegen de muur.
'Het komt allemaal door dat verdomde spreidingsplan!'
'Wat is dat, Gertje, een splijtingszwam?'
'Het spreidingsplan, Samson. Dat is een plan van de regering om ervoor te zorgen dat over het hele land vluchtelingen uitgestrooid worden.'
'Inderdaad, Gert. Dat heb je goed uitgelegd. Nu is ook ons dorp in de prijzen gevallen. Het is een ramp!'
De burgemeester haalde een brief uit zijn binnenzak en gaf die met trillende handen aan Gert.
'Hier. Kijk zelf maar. Deze brief komt van de afgevaardigde van de minister.'
'Mwaaa, lees voor, Gertje. Ik wil ook horen wat de afgezaagde van de verkwister te vertellen heeft.'
De brief was helder. Vandaag zouden vier vluchtelingen uit Raqqa naar het dorp komen. De burgemeester moest de Syriërs goed ontvangen en onderdak voor ze zoeken. Anders zouden ze teruggestuurd worden.
'Ik heb een briefje aan de poort van het gemeentehuis gehangen waarop staat dat ik bij jullie op bezoek ben. Straks staan die vluchtelingen hier voor de deur. Wat moet ik nu doen? Er is in dit dorp toch geen plaats voor vier vreemde mannen. In het gemeentehuis kan ik ze in geen geval laten logeren. Ze zouden mijn miniatuurvliegtuigjes kunnen stelen. Je weet maar nooit met die gasten.'
'Maar Gertje, kunnen die vlugge dingen niet bij ons blijven slapen. Wij hebben toch plaats genoeg.'
'Dat gaat niet, Samson. Vanavond komt Marlène pannenkoeken eten. Ik hoop dat ze deze keer eindelijk eens blijft slapen. Vanavond kan ik echt geen vier arabieren in huis hebben. Wie weet vallen ze Marlèneke wel lastig en dan wil ze me vast nooit meer zien. Misschien kunnen ze bij Albert terecht. Ik zal hem eens bellen. Ik heb een uitstekend argument om hem te overtuigen.'
Het duurde even, maar uiteindelijk hoorde Gert de oververhitte tenor van zijn buurman schetteren door de hoorn.
'Hallooooo!'
'Ha, Albert …'
'Het is Albertooooo!'
'Ja, Alberto, wij hebben een probleem, maar jij kan ons helpen. Niet zomaar, natuurlijk. Er staat lekkers tegenover.'
'Oh, dat klinkt goed. Mmmm, lekkers. Vertel, wat moet ik doen?'
'Straks verwelkomt ons dorp vier nieuwelingen, maar er is nog geen huis waar ze kunnen wonen. Mogen ze bij jou blijven slapen?'
'Ik weet het niet. Hangt er vanaf wat voor lekkers je te bieden hebt. Is het taart? Chocolade? Of snoepjes?'
'Er ligt hier een flinke stapel pannenkoeken in de keuken. Als je ons uit de nood helpt krijg je er drie.'
Het bleef even stil. De burgemeester tikte grijnzend met zijn wijsvinger tegen zijn hoofd om Gert te complimenteren met zijn slimme plan.
'In dat geval zal je een ander slachtoffer moeten zoeken', was het verrassende antwoord van de kapper.
'Ok, ik begrijp het al. Je krijgt vijf pannenkoeken. Met slagroom!'
'Nee, je begrijpt het niet. Je mag me nog honderd pannenkoeken beloven. Je hebt me niets te bieden. Ga maar eens kijken in de keuken. Daar vind je nog hooguit de herinnering aan pannenkoeken terug. Ik ben ze namelijk net komen stelen. De slagroom heb ik trouwens ook meegenomen. Het heeft gesmaakt. Je hebt dus helemaal geen pannenkoeken om uit te delen. Zonder beloning kan ik je niet helpen. Je zal die gasten ergens anders moeten steken.'
'Albert, dat is heel lelijk van je. Die pannenkoeken waren voor Marlène. Nu kan ik helemaal opnieuw beginnen met bakken. We gaan hier nog een hartig woordje over spreken. Nu moet ik ophangen, want er wordt op de deur geklopt.'
Op de stoep stonden vier mannen met bruin geschilderde gezichten en grote koffers. Ze hadden het koud.
'We moesten kloppen want …'
'De bel doet het niet. Ik weet het. Jullie zijn vast de Syrische vluchtelingen. Kom binnen. Welkom in ons dorp.'
Terwijl hij de vier jonge mannen binnenliet, gebaarde Gert naar de burgemeester en naar Samson dat ze hun ogen open moesten houden. Albert had hen al bestolen vandaag. Eén keer was genoeg.
De burgemeester nam een houterige pose aan, kuchte even en stak van wal.
'Aan allen die gekomen zijn: proficiat! Wat een prestatie om helemaal tot ons dorp te lopen vanuit dat verre gat. Goed gedaan!
Aan allen die er niet geraakt zijn: euh, ook proficiat. Jullie hebben het tenminste geprobeerd.'
Iedereen klapte in zijn handen bij deze mooie woorden van de burgemeester. Eén van de vluchtelingen pinkte een traan weg.
'Hallo, vlugge dinges, ik ben Samson.'
De vier mannen hielden erg van dieren en één voor één gaven ze Samson een liefdevolle knuffel. Nu had de hond ook bruine verf op zijn snoet. Er werd wat afgelachen.
Maar toen het de vreemdelingen begon te dagen dat er nog geen huis was voor hen, sloeg de stemming om.
'Als jullie geen slaapplaats voor ons hebben, worden we teruggestuurd. Dat heeft de afgevaardigde van de minister heel duidelijk gezegd.'
De burgemeester kon het niet meer aan. Er kwam al een beetje stoom uit zijn oren. De voorbode van een aankomende stressexplosie. Gelukkig werd toen net op de deur geklopt.
Het was Octaaf, nog steeds met de kerstmuts op zijn hoofd en ingepakt alsof hij op het punt stond om naar de noordpool te vertrekken.
'Ik moest kloppen want...'
'De bel doet het niet. We weten het.'
'Hij staat er! De kerststal is klaar. Octaaf heeft het weer gefikst. Ah ja, want kerststallen bouwen, dat is toevallig één van mijn specialiteiten. Dat zegt mijn Miranda ook altijd. Dan zegt ze: “Pa, zoals jij kerststallen bouwt, zo… Ja, zo bouw jij kerststallen, hè.”'
Boven Samsons hoofd ging een gloeilampje branden.
'Mwa seg, ik heb een idee. Kunnen de vlugge vingers niet in de kerststal van meneer de raaf slapen?'
De ogen van de burgemeester fonkelden. Met zachte dwang duwde hij de nieuwkomers in de richting van de deur.
'Dat is een prachtig idee, Samson. Ze zullen zich er meteen thuis voelen. Hun huis in Syrië ziet er waarschijnlijk net zo uit. Komaan, jongens. Pak jullie koffers. Iedereen mee naar het dorpsplein. Naar jullie nieuwe huis.'
Toen ze even later op het dorpsplein het bouwwerk van Octaaf zagen, keken de vluchtelingen maar beteuterd. Het zag er gammel uit. Erg veel bescherming tegen de wind en de sneeuw bood het niet. Bovendien zat er al een gezin in. Van plaaster weliswaar, maar ze namen toch plaats in. En er stonden gewoon beesten in huis. Dit soort omstandigheden kenden ze, maar ze hadden gehoopt ze eindelijk achter de rug te hebben. Octaaf merkte niets van hun ontgoocheling. Integendeel, trots deed hij uit de doeken hoe stevig en robuust hij de stal wel gemaakt had. Om zijn beweringen kracht bij te zetten, ging hij met zijn volle gewicht tegen een zijmuur aanleunen.
'Zie je wel. Kan niet steviger.'
Maar de muur begaf en de stal zakte in. Met veel kabaal ging de constructie tegen de vlakte. Octaaf lag tussen de planken en palen op de grond. Kermend van de pijn. Zijn bril schuin op het puntje van zijn neus. Zijn kerstmuts was afgevallen en lag wat verder tussen het puin. De plaasteren beelden van Jozef, Maria en hun bezoekers lagen aan gruzelementen. Kindje Jezus werd nog net gered door de grote, grijpende handen van Gert.
'Hoe kan dat nu? Ik heb nog zo mijn best gedaan.' jammerde Octaaf.
De vluchtelingen hielpen de amateurschrijnwerker recht en begonnen onmiddellijk met de wederopbouw van de kerststal. Iedereen hielp mee. Plots hoorden ze iemand streng kuchen. Achter hen stond de afgevaardigde van de minister met twee politieagenten.
'Mijnheer de burgemeester. Wat is hier aan de hand? Jij moest voor deze mensen een huis vinden. Dit is een stort. Zeg nu zelf. Het lijkt wel het nieuwe Calais. Ik ben erg teleurgesteld in jou en je dorp.'
'Maar, maar, maar, …'
De burgemeester kon hier niets tegen inbrengen. Hij zocht naar woorden, wijze woorden, woorden die bij een man met zijn waardigheid horen, maar er kwam enkel gebrabbel uit zijn mond. De afgevaardigde van de minister deed teken naar de agenten, die onmiddellijk de bruin geverfde mannen in de boeien sloegen en naar de combi leidden.
'En die daar, die hond. Die heeft ook bruine verf op zijn gezicht. Vast één van hen. Neem hem ook maar mee.'
Het hele dorp was toegestroomd en zag hoe Samson en de vluchtelingen weggevoerd werden. Alberto zong een pakkend afscheidslied. Mevrouw Jeannine en Miranda bekommerden zich om de ongelukkige Octaaf. De burgemeester sloeg zichzelf hysterisch krijsend met een hamer op het hoofd. En Gert kreeg net een sms-je van Marlène: 'Hoe zit het met de pannenkoeken?'.
Twee weken later kwam er een kaartje uit het buitenland.
Vrolijke kerst vanuit Raqqa.
Samson.
Gert zette het kaartje naast de lege mand.
6-7/1/'18