Hoe hij levenloos
wordt met elke stap
dichter aan de mensenkant
en het zijwaarts blikken
alsof hij de huid draagt van het beest
hoe hij trekt om gezien te worden
slepend met gewicht
alsof hij boekdelen uitdeelt
en zij vluchtend
in een wegwimpelen
op haar bovenbalkon
het omfloersen
omringd met ijsgladiolen
haar glazen beschutting
het scharen in een vlucht
wenken van vogels
vluchtig zeldzaam
vermomd
in een raadselachtig zacht spreken
hoofdschuddend
haar dampende theewater
en hij droogde op in stilstand
ongewapend en kneedbaar
tot in zijn omzichtigheid
wachtend op een doorbraak
tot hij niets meer zeggen kon
in het zinnebeeld van leegte
dat uit zijn voetstappen brak
alsof alles wat te zeggen valt
zichtbaar in zijn gezicht ligt
de verontschuldiging terend
op de uiterwaarden van
het lichaam het talen de flagellatie
van zijn droombeelden