de middagzon wikkelt zich af
met een verholen lichtstreep
alles er onder verkeert in een verdoken geheim
alles buigt zich in de schaduw
naar het vallende gras
de noen heeft een middenrif dat afzakt
naar de avond
mijn handen als kleppen op hoogte
van mijn wenkbrauwen zakken
richting de knoop van het middenrif
de staar is voorbij het begin naar het
einde ingezet
de staar de pijl van tijd uit mijn verleden
de mijmer de enige tastbare constante
en voor al wat rest
weet ik dat ik niets weet