Neen. Er hebben nooit geen sparren gegroeid in Betlehem en hoe belachelijk klinkt dat liedje ‘Oh dennenboom’ mij in de oren.
Desalniettemin worden er miljoenen gekapt. Eendennekken doorgesneden. Levers verorberd en strompel nooit bij storm in de buurt van zo’n boom.
Een waaghals bengelde bij orkaanwind nog aan die vlaggenmast te Oudenaarde en gisteren stierf een wijfje onder hun spar. Alles moet kunnen.
Alles draait terwijl het lekker waait. Behalve de windmolens. Zij staken. Er wordt gestreefd. Naar behoud, gezocht naar droogte, brandbaar hout.
Ik moet. Desalniettemin. Nog iets vangen. Wild. Om me heen graaien in winkels. Zal ik niet doen. Geschenken wil ik zelf bedenken.
Doch. Ik heb daar weinig reden toe. Wie zou ik bedanken voor dat dol gedrag en ik ben het nochtans zeker.
Jezus is een zoon van Jozef. Laat ons alstublieft. Niet moeilijk doen. Over waarheden, het beleg van toastjes of die langdurige strijd.
Het mag. In een loopgracht gebeuren. Ik zit wel vaker in een gracht of dipje en de saus is pittig uit zichzelf.
De hemel dreigt en het gewelf lijkt zwaar. Donkergrijs. Grauw en rauwe oesters wachten in hun kistje.
Nodeloze nullen. Boomslingers en ik herinner mij dat poesjeshaar met krullen. Wie zou ik bedanken.
Koningen. Een stuk of drie gemiste kansen. Ballen hangen ergens in een boom. De zwaartekracht ontgaat de mens die blindweg leeft.
Het mag. Tast toe. Het is een tijd van overvloed. Aan spijs, aan peis, warme gedachten, koude nachten.
Ballen liggen tam in de friteuse. Steranijs en passievruchten zullen we met ijs verzoenen.
Schat, er zit een strik rondom jouw hart. Het is bij duisternis gebeurd. De luister is gescheurd. We zijn. Onszelf verloren.
uit de reeks 'Majnun, het gebrabbel van een gek'