Achter het raam van café Chiquita zit een hond. Je zou denken dat hij kijkt naar de auto’s die op de N43 voorbij rijden maar in werkelijkheid kijkt hij naar haar.
Buiten staat zij. Ze staat stil voor het raam, kijkt de hond in de ogen, een oude bruine bokser. Het vel langs zijn kaken hangt zwaar door. Ze ziet kwijl. Het drupt een beetje. Maar dat geeft niet. De ogen van de hond staan donker en waterig alsof hij zich droevig voelt en niet weet waarom, of juist wel, maar het niet wil vertellen. De pupillen van zijn ogen zijn roodomrand.
Iemand schilderde de gevel van het café lang geleden in het lelijkste soort oranje dat ook maar ergens te vinden was. Naast de hond staat een lamp op een hoge voet met wijdvertakte armen die uitmonden in bloemknoppen. Irissen van glas.
Ze leunt met haar linkerhand tegen het raamkozijn aan, haalt met de andere verkleumde hand een half geknakte sigaret uit de zak van haar parka. Het is een jas van niks. Chinese kwaliteit met een bontkraag die het vermoeden van behaaglijke warmte wekt.
De bokser kijkt nu niet meer naar haar. Zelfs niet naar het vlammetje van de aansteker. Hij kijkt naar de straat. Zij ook. Auto’s razen voorbij. Niemand wil nog op café. Niet op dit uur. Niet op gezinsuur in de late herfst. Ze moeten nog naar Colruyt. Of bij de bakker brood kopen, het laatste uitgedroogde vormbrood dat in het rek ligt alstublieft. Alleen nog maar kleine witte? Tja da’s ook goed. Of hun manden met stapeltjes strak gestreken wasgoed afhalen bij de strijkcentrale. Er zijn vrouwen die strijken voor een ander. Er zijn vrouwen als zij.
Onder haar stiletto’s knarsen er kiezels. Fuck you, hakken in velours. Fuck you, acryltrui van het merk Madonna. Alsof Madonna ooit een bordeaux trui met een rolkraag droeg. Fuck you, body uit de kringwinkel. Drukknopen zijn kut, bijna even erg als new-beat-broches. Die idiote gele lachende rondjes. De jaren negentig zijn voorbij. En dan vinden ze de emoji uit. Nog idioter.
Ze gaat neerzitten in de witte plastieken tuinstoel die naast de parasol-voet voor het raam staat. In het gat voor de stok zit donkergroen water. De hond blijft onverstoorbaar staren naar de N43. ‘Chiouita’ vermeldt de gevel, in lelijke ongelijke letters als het handschrift van een jongensscholier, geschreven met een blauwe Bic, klodders inkt aan de punt. Het stokje van de Q ontbreekt.
Ze blaast cirkels sigarettenrook tegen het vensterglas aan. Menthol prikt in haar ogen.
Aan haar voeten staat een kleine koffer die, nu ze er van bovenaf naar kijkt, aandoenlijk oogt. Kinderlijk zelfs. Met de punt van haar pump tikt ze tegen de koffer aan, totdat hij op zijn kantje kantelt. Nu draait ze de tuinstoel een halve toer en gaat weer zitten, ze kijkt net als de hond, strak voor zich uit naar de N43.
Een auto vertraagt, ze herkent de zwarte BMW X5 van de baas, haar baas, sinds kort.
Ze hoort hoe blij de bokser is. Zijn nagels kletteren op de vloertegels. Het lijkt alsof ze het beest nu al kan ruiken.
Straks zit zij ernaast, achter het glas.
De auto rijdt voor. Zijn felle koplampen beschijnen haar kleine, bleekblauw geruite koffer. De kiezels waren vochtig. Het ruitenpatroon verwordt tot aquarel.