Bruin brood mocht dan wel gezond zijn, maar dat had Valère genoeg moeten eten in de oorlog, tussen het schuilen voor de bommen door.
Nu waren hij en Mariette al lang op pensioen en woonden ze op de vierde verdieping van een chique appartementsblok, waar het leek alsof ze elke dag aan zee waren. Zo was haast alles op een kilometer afstand en vlogen er zelfs meeuwen. Maar zonder de dagtoeristen, dure zeetongen of gezonde jodium. En geen zee, natuurlijk.
De ligging van hun hoekappartement gaf hun veel bekijks. Er waren de mensen van het café, de steenweg met interessant verkeer, de stoet van schoolgaande kinderen, en het plein waar elke maand een groot evenement plaatsvond.
Terwijl Mariette de restanten van een zonsopgang aanschouwde, omhelsde Valère haar. In de hoekramen zag hij twee oude mensen staan. Veel ouder dan hij zich voelde. Hij nam haar handen vast. Ouderdomsvlekken. Streelde haar zachte oude vel. Rimpels. Lang kon hij haar niet vastnemen. Dat deed pijn.
‘Daar,’ zei Mariette, ‘kan je het zien? Ons oude huis.’
Een jaar geleden hadden ze nog in een villa gewoond. Met een tuin. Maar Valères slechter wordende gezondheid had hen gedwongen doen verhuizen naar wat hij als hun laatste halte beschouwde. Althans de zijne. Was dit het dan?
De kerk konden ze niet zien vanuit hun appartement, maar hij begon er meer en meer aan te denken. Hij maakte zich ongerust dat niet alles in orde zou zijn op zijn begrafenis. Dat er mensen te laat zouden zijn, dat…
‘Kom, Valère, het is tijd om te winkelen.’ Mariette nam haar zakdoek, dipte die op haar tong, en veegde zijn mondhoeken proper. ‘Je hebt daar nog wat soldatenkoek hangen,’ zei ze vastberaden. Die gewoonte van haar was begonnen in de tijd dat ze nog jonge kinderen hadden. Nadat die hadden leren eten had ze haar opvoeding verder gezet op Valère. En nu deed ze het vele keren per dag, want het dik speeksel dat zich ophoopte in zijn mondhoeken vond ze wansmakelijk.
Eenmaal in de wagen, reden ze de parking uit zonder blikschade, wat Valère normaal optimistisch stemde. Maar niet vandaag, want dat onbehaaglijk gevoel van de laatste tijd bekroop hem weer.
Zijn vrouw reed niet meer met de auto sinds ze dertig jaar geleden eens gebotst was. Zou ze het ondertussen verleerd zijn?
‘We moeten voortmaken,’ zei zij, ‘want straks komt de oudste van ons Pascale de computer maken.’
Dat maakte Valère nog zenuwachtiger. ‘Hoeveel tijd hebben we dan om te winkelen?’
‘Een uur.’
‘Maar, bel hem dan dat we nog maar net vertrokken zijn naar de winkel. Een uur… Mariette, dat is te kort.’ Hij hapte naar adem.
‘Doe dan voort,’ zuchtte ze.
Iets later kwamen ze aan bij de winkel die eigenlijk erg dichtbij was, maar toch te ver om de boodschappen te voet naar huis te dragen.
Bij het uitstappen stootte Valère weeral zijn hoofd. Hij vloekte, en voelde aan de bult die al jaren was overgroeid door een grote gebarsten korst.
Tot enkele weken geleden spraken ze nog af met een bevriend koppel aan de winkel om een koffie te drinken in het café ernaast. Maar de man was nu dood. Voor diens begrafenis had de weduwe, Irma, gevraagd kleurrijk gekleed te komen. Dat had Valère geweigerd uit principe, maar Mariette had hem ertoe verplicht.
Mariette leek zijn gedachten te lezen. Plots zei ze: ‘We zouden nog eens moeten afspreken met Irma. Ze zit veel alleen de laatste tijd.’
Valère gromde. Hij had met Irma doen, maar het zat hem nog altijd dwars. Een onnozelaar in een kanariegeel kostuum. Op een begrafenis! Hij had verdomme zijn been stijf moeten houden!
Er was slecht weer op komst. Voorzichtig stapten ze naar de schuifdeuren. Vorig jaar was hier nog een vriendin van hen gevallen. De heupoperatie had haar op slag tien jaar ouder gemaakt.
De manier waarop Mariette een winkel binnenkwam deed Valère altijd denken aan de kippenren van zijn vader zaliger. Kop naar voor en achter. Loshangend nekvel. En kakelen.
Nadat ze nog eens met haar zakdoek langs zijn mond had geveegd, ging ze naar de beenhouwer. Dat betekende dat Valère een kar moest nemen om dan bij haar te gaan wachten. Als een onnozelaar.
Al jaar en dag kwam hij in deze winkel, maar de jeugdige bediende aan het rek met karren had hij nog nooit gezien. Die zei: ‘Meneer, kan ik u helpen?’
Valère knikte eens nors terug, wilde een kar nemen, maar die blokkeerde even.
De bediende kwam dichterbij en riep nu in zijn oor. ‘Kan ik u helpen, meneer?’
Valère was geïrriteerd, maar wist niet wat zeggen. Hij vond het steeds moeilijker om te praten tegen nieuwe mensen.
De bediende kwam nog wat dichter en legde begripvol een hand op Valères schouder. ‘Kan ik u helpen, meneer?’
Maar Valère voelde zich getutoyeerd. Hij schudde kwaad zijn hoofd en zijn oude schoolmeesterstem haalde de bovenhand: ‘Het lukt, dank u!’ Hij rukte de kar los en duwde die rakelings voorbij de bediende.
Hij voelde zich opgejaagd. Zijn hart klopte luid en onregelmatig in zijn borst. Hij sloeg in paniek en begon te trillen. En plots… zag hij alles wazig.
Wankelend, steunend op zijn kar, schuifelde hij naar de beenhouwer. ‘Mariette,…’ lispelde hij.
Maar die was druk aan het kakelen.
‘Heb je het gehoord van Gilbert?’
‘Ja. In zijn slaap.’
‘Dat is nog een schone dood.’
‘Mariette!’
Toen die zich eindelijk omdraaide, slaakte ze een gil. ‘Valère!’
Ze hadden nog nooit zo snel gewinkeld. En de hele tijd had hij niet mogen opkijken van zijn vrouw. Zij had de kar gereden. Zij had betaald. En toen ze bij de auto waren gearriveerd, had zij ook alle boodschappen ingeladen. Allemaal erg ongewoon, maar de ernst begon hem pas te dagen toen zij haar hand had uitgestoken. ‘Sleutels.’
‘Je hebt al dertig jaar niet meer gereden,’ kreunde hij.
‘Jaja, sleutels.’
Hij was niet graag passagier. ‘Wat scheelt er met me, Mariette? Ik ben echt niet goed.’
Ze fronste bezorgd.
Eenmaal op het appartement had hij niet de typische ziekenverzorging gekregen. Geen thee, geen pijnstiller, geen lieve woorden.
Mariette stapte uit de slaapkamer met haar maquillagespiegel. Ze aarzelde even, maar hield die dan toch voor Valères gezicht.
En toen zag dat hij scheel keek. Als een otter. Twee keer.
Mariette nam de telefoon.
‘Wacht!’ zei Valère, ‘wat ga je doen?’
‘De dokter bellen, tiens. Je kijkt scheel als een onnozelaar. Dat is toch niet normaal?’
Hij zei koppig: ‘Ik ga niet in die wachtzaal zitten.’ Maar Mariette was al aan het bellen.
Ze legde af en zei: ‘Vanavond hebben we een afspraak.’
‘Maar…’
En ze gaf hem een zonnebril.
‘Voor straks?’
Ze lachte krampachtig. ‘Zet hem nu ook al maar op. Werkelijk, het is geen zicht.’
Hoe ouder je wordt, hoe meer je naar de dokter zou moeten gaan. Maar elke keer dat je gaat, kan die nog minder doen dan de vorige keer. Daarom at Valère elke dag een appel om gezond te blijven. En een soldatenkoek.
Hij wist dat hij een ondraaglijk humeur had vertoond de laatste weken. Iedereen had ervan moeten lusten. Zijn vrouw, kinderen, kleinkinderen, schoonfamilie, … Zelfs zijn vrienden wilden niet meer met hem kaarten.
‘Ogen open!’ zei Mariette streng. Een nieuwe dag en weer druppels in zijn ogen, zodat hij niet dubbel zou zien.
Mariette fronste, pakte haar zakdoek en wreef zijn mondhoeken schoon.
‘Nee!’ zei hij plots en hij sloeg haar hand weg.
‘Valère!’ riep Mariette geschrokken.
‘Ik ben geen gehandicapte! Stop met me zo te behandelen!’
‘Kalm, Valère, …of-’
‘Of wat? Of ik ga nog scheler kijken? Veel scheler dan dit kan het nochtans niet. Verdomme.’
Hij stapte naar de hoek van het appartement tussen de twee vensters en keek naar het begin van een miezerige ochtend. Hij hoorde Mariette naar de keuken stappen en met gerief beginnen rommelen.
Zijn vrouw had auto gereden, klussen gedaan, … Alles wat zijn pensioen nog betekenis had gegeven de voorbije jaren was uit zijn handen ontnomen.
En hij was dingen gaan vermijden uit schaamte. Zo was hij al weken niet meer mee gaan winkelen.
Mariette kwam uit de keuken en haalde diep adem. ‘We moeten naar de winkel,’ zei ze gerepeteerd.
Het woord viel als een bom.
Even wachtte ze nog, maar zuchtte dan, en nam de autosleutels al van de haak. Ze leek zo kwetsbaar.
‘Wacht…, Mariette…’ zie Valère, en hij stapte naar haar toe, wreef over haar zachte handen, en nam de sleutels. ‘Laat mij gaan. De dokter zegt dat ik het kan.’
Haar gezicht klaarde op. ‘Hier is het lijstje.’
Hij winkelde niet graag alleen, maar deze keer stond er veel op het spel.
Moe van de autorit, maar tevreden van de overwinning, was de winkel donker met zijn zonnebril. Hij nam een kar en negeerde de jonge bediende die in de buurt stond.
Ze hadden de laatste weken blijkbaar de opstelling van de rayons en de producten gewijzigd. Verdomme, dacht hij, niet nu.
Iets later zat hij nog maar in de helft van zijn lijst en was hij al uitgeput. Hij zocht naar de soldatenkoeken, maar die leken wel verstopt tussen een massa andere merken. Overdaad. In mijn tijd waren soldatenkoeken nog genoeg.
Hij deed zijn ogen dicht om de gonzende hoofdpijn te sussen, en probeerde de juiste koeken te vinden door de verpakking te betasten. Gebukt en gehurkt. Zijn hele lichaam deed nu pijn.
‘Meneer?’ vroeg plots een fijn stemmetje. ‘Kan ik u helpen?’
Hij deed zijn ogen open en zag een lief meisje van zo’n tien jaar. Voor de eerste keer in weken deed hij zijn zonnebril af.
Dat deed het meisje vrolijk hardop lachen. En ze stopte niet.
Eerst voelde hij zich beschaamd. Maar haar lach was zo aanstekelijk dat al snel de tranen uit zijn ogen stroomden. De pijn ebde weg.
‘Ik zoek soldatenkoeken,’ zei Valère na een tijdje.
Prompt pakte het meisje een doos koeken uit het rek en gaf die aan hem. ‘Ziezo!’ En ze dartelde weg.
‘Bedankt,’ fluisterde hij na.
En thuis zou hij merken dat het geen soldatenkoeken waren, maar zachtere koeken met een zoete smaak, en een kinderachtig beertje op de verpakking. Maar hij zou die opeten met smaak.
En erna zou Mariette zijn mondhoeken mogen afvegen.