Haar schedel resoneerde ervan, zo woest kolkte daarbinnen de stroom van verwijten. Ze wilde haar neus ophalen en alles wegslikken als sinussnot, maar ze zou erin verdrinken. De woorden gulpten haar mond in, haar wangen stonden bol als die van een kind tijdens een proest-spelletje. Ze klemde haar lippen op elkaar, sloeg haar handen voor haar mond.
“Spreek! Spuw het uit, al het vuile dat ge mij verdomme al jarenlang wilt zeggen!!’
Hij klonk woest. Ze kokhalsde.
Hij greep haar vast, trok haar handen weg en brak haar mond open. Razend kwaad stootte ze hem uit. Haar laatste adem.