Op de hoek van de straat vergeet ik mezelf
Klungelig keer ik om en raap traagjes mijn waardigheid op, samen met mijn rode sjaal die zwart ziet van de olie van mijn fietsketting. Gisteren nog viel ik bijna; iemand roept ‘Mevrouw, uw sjaal!’
een minuut later sta ik aan de rand van de drukke weg mijn sjaal uit m’n ketting te trekken; toen vergat ik mezelf ook even, maar met charme. Ik maak me druk om de tijdslijn die mijn eigen leven omvat, tegelijk vergeet ik alle belangrijke data van alle belangrijke mensen; basisleerstof; volgens mij zijn ze allemaal nooit gestorven. Ik trek me terug: ieder in z’n eigen kamp nu. Ik vergeet de camouflage en negeer de verassingsaanval: op staande voet ontslagen. Ik ben m’n eigen struikelblok… Al struikelend bij de bakker: ‘Mevrouw, er hangt wat wit aan uw neus...’
Ik kan geen kant op, ik word geviseert door een bevooroordeelde maatschappij, ik negeer het en bestel een croissant. Later betwijfel ik mijn eigen vermogen tot kritisch zijn, gooi mijn laptop door het raam en huil. Ik zie het zo voor me: vergane glorie van mijn thesis van twee woorden: ik huil opnieuw. Nog later, dronken ondertussen, terwijl ik de scherven bij elkaar raap en me verontschuldig tegenover mijn (pedofiele) overbuurman, verbrand ik me aan mijn sigaret; een wonde voor het leven, en was dat het allemaal waard? Mijn geweten praat tegen me, het fluistert vage dingen over mijn waardigheid enzo, ik negeer het, er is zoveel om over na te denken.