Ze dachten dat het kon : wolken plukken.
Ronddraaien op een satéstokje. Blauwe suikerspin.
Zo konden ze elkaar wel opeten, met flardjes.
Suikersprankels rond plakkerige monden.
Met blauwe lippen en glinsterogen
grepen ze kermisbeertjes en carambarepen.
Tot ze vol raakten en slechts het stokje overbleef.
Nu dient het zelfs niet meer om de hond te slaan.