Iedereen heeft wel eens een schooljongen in woede zien ontsteken omdat een treiterig vriendje zich laatdunkend uitliet over zijn vader. Kinderen van die leeftijd lijden aan blinde adoratie. Ze verdedigen hun held, die ‘vader’ heet maar in hun ogen Superman is, onvoorwaardelijk. Mooi, zij het misschien een tikkeltje naïef. Vaders zijn niet altijd de grote helden waarvoor ze worden gehouden.
Zelf keek ik ook op naar mijn vader, zij het eerder letterlijk dan figuurlijk. Een man van 1m90 die 120 kilo weegt is best imposant voor een kind. Maar een echte held vond ik hem niet. Helden moesten iets hebben van Batman of Superman. Daarom hoefden ze nog niet verscholen te gaan achter een vreemd masker of door de lucht te klieven met een wapperende cape achter zich aan. Maar toch. Vaders dagelijkse plunje bestond uit een aftandse stofjas die om zijn omvangrijke middel geknoopt zat met een strak lint, geruite pantoffels die vooraan gaten vertoonden welke door zijn kalknagels waren gegraven, en een pantalon waarin een boer makkelijk 50 kg aardappelen kwijt kon. Geef toe, niet bepaald het uiterlijk van een held. Wekt het verwondering dat ik jaloers was als ik vriendjes idolaat aan de nek van hun koesterende vaders zag bengelen. Ik had ook wel eens willen pochen dat ‘mijn papa’ de stoerste van de wereld was. Maar ik vond mijn papa helemaal niet stoer, hoewel hij door zijn imposante figuur zondermeer angstaanjagend kon worden genoemd. Terwijl die andere jongetjes in hun verbeelding hun papa door het luchtruim zagen klieven met een grote sierlijke 'S' op de borst, het symbool voor 'Superpapa', had ik nachtmerries van die grote man op wiens borst geen 'S' prijkte, maar een 'B'. Van boeman. Ik wil niet beweren dat vader een slechte man was, maar hij was doorgaans wat kort aangebonden en weinig beminnelijk in de omgang. En af en toe liet hij zijn handen zwaaien.
Op een mooie lentedag zou vader me - op aansturen van moeder - leren fietsen. Ik had net mijn eerste tweewieler gekregen. Voor mijn verjaardag. Geen gloednieuw exemplaar, maar een wankel scharminkel dat te klein was geworden voor mijn opgroeiende broer, die het jaren voordien had gekregen van een andere jongen, die het op zijn beurt had geërfd van zijn grootvader.
Vader hield met zijn koolschoppen van handen mijn stalen ros in bedwang – de ene hand aan het stuur, de andere aan het bagagerek – terwijl ik mijn stekkebeen voorwaarts over de horizontale buis hief en mijn achterwerk op het gecraqueleerde lederen zadel liet ploffen. Om me te helpen vaart te maken, zou hij me een fikse duw geven. Daarna moest ik het zelf zien te redden. Het enige waar ik moest voor opletten – had moeder me toevertrouwd - was dat ik niet tegen één van de jonge boompjes aan knalde waarmee het hele voetpad in onze straat was afgezoomd.
Vader zette zich in beweging. Ik hoorde zijn grote voeten als zwemvliezen op de stoeptegels ploffen, terwijl ik langzaam aan snelheid won. Na een meter of tien gaf hij me een laatste fikse duw en liet me los. Ik kneep krampachtig in de verduurde handvatten van mijn stuur en zocht - freewheelend als een afgehaakt zweefvliegtuig - mijn weg over het voetpad. De wind streelde door mijn haren en even voelde ik me vrij als een vogel. Maar dan zag ik plots zo'n jong boompje in een rotvaart op me afkomen. De paniek belette me om van koers te veranderen. En waar de remmen stonden, had vader me niet verteld. Een ogenblik later hing ik als de rank van een haagwinde rond de stam van het boompje geslingerd en hield ik angstvallig mijn vervaarlijk slagzij makende fiets tussen mijn knieën geklemd.
“Papa! Help!” riep ik luid.
Ik kon niet omkijken, maar in gedachten zag ik vader zich losmaken van de grond, een arm voor zich uitstrekken, en naar me toe zweven, waarna hij mijn ranke lijf vakkundig van het boompje zou wikkelen en me troostend in zijn sterke armen zou nemen. Helaas... toen ik met enige moeite toch het hoofd wist te draaien, stelde ik vast dat Superman reeds lang de vlucht naar binnen had genomen.
Van verdere fietslessen is nooit wat in huis gekomen, maar vijfenveertig jaar later durf ik van mezelf te zeggen dat ik een voortreffelijk fietser ben. Ach, iedere sporter zal het wel beamen: de harde leerschool is de beste. Maar wat belangrijker is: tijdens de laatste jaren van zijn leven heeft vader zich ontpopt tot een beminnelijk man. Ik heb mijn superpapa pas leren kennen toen hij, niet langer gehinderd door een belastende opvoedplicht, zacht en week was geworden en over een stokje gebogen liep. En ik geef het je op een briefje: durf maar eens een slecht woord over hem te zeggen! Je zult ervaren welk een woedende schooljongen nog in me huist.