Te druk, te moe, te bang, op reis,
te ziek, te laat ofwel gewoon vergeten.
Het feestje is niet doorgegaan.
Ik heb alleen gegeten.
Alleen de leegte belde aan.
Die is toen blijven slapen.
Ze houdt me vaak gezelschap nu.
We doen haast alles samen.
Ze woont bij mij in huis.
Ze heeft haar eigen sleutel.
Op de bel staan nu twee namen.