“Te laat gaan slapen!” schreeuwt de wekker. Met mijn onhandige linkerarm en ogen dicht, trek ik hem naar me toe aan de kabel waarmee ik ‘m van energie voorzie. Energie om bruggen te slaan, tussen mij en mijn eigen wijde wereld. Wel drie meter gapend gat overbrugt hij, het snoer. De energievretende strop. “Te laat gaan slapen!” schertst hij opgewekt, als een goedgemutste gek. Zoals de bewusteloze plichtsbewusten, die met het rechterbeen – hop - in hun gestroomlijnde wetsuit duiken. Klaar voor een detox, destress yogasessie, na een pre-workout-ontbijtje.
Ik ben geland, zet mijn vliegtuigstand uit, en draai me nog eens om. De wereld staat op, en in mijn rechterhand checkt hij met zijn zoeklicht naar pupilactiviteit. Een traan leidt wat slaapstrand naar buiten, en zet de luiken open naar weer een dag vol deinende stralingsgolven. Ook een goede oude, gouden zonnestraal krijgt nu de kans om te veinzen dat de wereld mooi is. Heerlijk toch: die warme gloed. Al is er vast wel ergens een ijsbeer die er nu voor boet.
Alvorens ochtendstond tandpasta in de mond heeft strompel ik - krakend en muisstil - de ontkenningsfase in. Tot na mijn eerste bakje troost ben ik voorlopig nog even kinderloos. Al lopend bereikt het zwarte goud het diepste puntje van mijn neus, en baant zich een weg naar het beloningscentrum in mijn brein. Hou zou het nog met die geweten-sussende fair trade koffieboer zijn? Ik spoel de wrange nasmaak weg met een wolkje uitgemolken koemelk. De cafeïne opent niet enkel mijn dichtgeplakte ogen. Ook mijn oren kunnen nu niet meer betwisten dat mijn zoon zich luidkeels afvraagt waartoe de ladder in de maneschijn leidt. Ik open de deur, klim de trap op naar boven, en zing luidkeels terug: “Naar het raamkozijn…”. Wat was het pedagotastisch geweest als we Le Nozze Di Figaro door de traphal hadden kunnen laten galmen.
Het hoopje kleren dat me daags voordien onder een berg schuldgevoel bedolf, vormt in mijn rechterooghoek een blinde vlek. Neen, ook vandaag strijk ik de plooien tussen mezelf en de wasmand niet glad. In de hoek van mijn loensend linkeroog zie ik hoe mijn zoon onhandig zijn linkerbeen in zijn made-in-Bangladesh mouw wurmt. Mijn waardering voor de goedgekende vakknepen van zijn leeftijdsgenoten uit de textieljungle stijgt. Wat zou mijn stuntelende zoon daar ten onder gaan, alvorens het gebouw volgde.
Met het oog op het redden van mijn huid en aarde betaal ik me blauw aan het gebrek aan bestanddelen in groene producten. Door allesbehalve groene bestelwagens worden ze driemaandelijks tot bij mij gebracht. De spiegel herinnert me vaag aan het tijdschrift dat me poogt te overtuigen dat ik er prachtig uitzie, maar nog meer aan die behaarde bovenlip. Het dons moet weg en het hars baant zich een weg onder de ontharingsstrip. Mijn filtrum staat in vuur en vlam, en vormt verdammt een heuse führer korst. Een druk op de pedaal en mijn mini-vuilbak vliegt open op de grond. Mijn afgedankte tandenborstel steekt er met kop en schouders bovenuit en kijkt voldaan wanneer ik een nieuw onverwoestbaar, polymeer exemplaar uit de verpakking wrik.
Terwijl op de radio een olietanker in de Oost-Chinese Zee brandt, pulk ik – achternagezeten door 3 vissen in een alcoholverpakking – een kartonnen achterkant los van zijn plastic voorzijde. Oost-Indisch doof zet ik de kraan open, en dweil ik dapper verder. Onderweg naar het warenhuis, besluit ik me wat verderop te parkeren. De wagen inzetten voor korte rijafstanden zou immers niet netjes zijn. Naar aloude gewoonte draag ik mijn zoon op te zwaaien naar de bejaarden hoog in de lucht. Met stevige tred stappen we onder de vleugel - die hen draagt - door, en voel ik hun ogen branden op mijn rug. Dat ook mij ooit de rug zal toegekeerd worden, is de gedachte die me troost.
Nog voor ik meer zal kopen dan ik nodig heb, wordt me een halt toe geroepen. In ruil voor een doosje pleisters vraagt de barmhartige Samaritaan meer dan ik geven kan. Alsof mijn vrijgevigheid onvoorwaardelijk is, ruil ik mijn laatste twee euro dan maar voor een doosje niets. Zonder winkelkar ga ik op zoek naar hartverwarmende authenticiteit. Slenterend snuister ik door de rijen met Franse kaas uit Duitsland en Izegemse olijfolie uit het zuiden van Europa. Aan de kassa krijg ik de kans moeder aarde in ’t zak te zetten voor 50 cent. Mijn talenknobbel verklapt me dat voor dit bedrag de zon 2 keer opgaat. Dus sla ik het verleidelijk aanbod af. Terug buiten zetten mijn vrije-uitloopeieren het, samen met mijn zoon, op een lopen. Ik ben de kluts kwijt, en word aan de auto hatelijk verwelkomd door in de kofferbak: een herbruikbare zak, of vijftien.
Uitgenodigd ben ik nooit, op zijn jaarlijkse barbe-à-queue. Maar sinds jaar en dag word ik wel getrakteerd op zijn Vlaams hoongelach. De geur van rauw, onversneden racisme op een bedje van gebakken lucht doet meer dan enkel mijn neusvleugels trillen. De Taxushaag die ons scheidt voelt dichter begroeid dan ooit, en voor ’t eerst ervaar ik xenofobie… voor m’n rechterbuur.
De hemel wordt zwart en eindig. Mijn batterij is leeg. De stekker gaat eruit. De wereld laadt op en zoekt in mijn linkerhand naar pupilactiviteit. “Te laat gaan slapen!”