De nacht had haar illustere gewaad van mij afgetrokken en een zekere onrust sloeg toe in mijn maag. De ochtenden zouden wel eens schrikwekkender kunnen zijn dan de vanzelfsprekende nachten. Ieder creatuur; lelijker dan elk baarlijk bedenksel dan ook, kon wel eens wegvluchten voor het meest onheilspellende wezen dat de rand van het ochtendgloren afschuimt. Het besef van een vermoedelijke mogelijkheid doet mijn maag krampen en mijn geest op het lemma spitsen. Ik sta op noodgedwongen. De dreiging sluimert in mijn verhakkelde denken. Tussen dromen en wakker zijn, tussen de dood en het ondode zijn.
Ik moet deze gedachten van me afwerpen en stap de keuken uit en de dageraad van de tuin in. Een verfrissende sigaret onder het nieuwgeboren blauwe uitspansel. Ik inhaleer snel, te snel en de overdaad aan keelschrapende walm dempt de moordput van mijn twijfel. 'Ik heb vast een nachtmerrie gehad!' overtuig ik mezelf. En alsof de ruiter van mijn hersenen weer eens kruistochtzuchtig wordt, slaat de aanblik van de woelende wolken me van onder mijn eigen voeten.
In een mum van tijd wordt het luchtruim gevuld met snel van vorm veranderende donderwolken. De hele ruimte wordt opgezweept door een nooit geziene energie, terwijl er geen enkel geluid te horen is.
'Dit is het eind van de wereld!' en de basten van het halfdode berkenbos, aan de rand van het grasperk, stralen met een witheid die ik nooit eerder gezien heb. Het ongeloof boort zich een weg door mijn slapen, terwijl de uiterlijke werkelijkheid zich nog nooit zo helder aan mijn visuele cortex gemanifesteerd heeft. 'Het komt eraan!' Ik wankel achterwaarts tot tegen de keukendeur en blijf verstijfd van angst tegen het glas leunen. De wind stoot enorme zwarte kraaien uit de wolken en algauw is het panorama vervuld van dreigende zwarte stippen.
Dan het moment dat aanvoelt alsof de aarde haar eigen binnenste verloochent als een monster; 'BROEMMM' , een knal buiten elke proportie van het kenbare en de hoogste van de dode berken zet het op een krijsen, met een muil die zich uit zijn eigen stam scheurt. Het gillen is oorverdovend en misselijkmakend tegelijkertijd. Ik moet mijn buik omspannen met al de kracht die mijn handen in zich hebben; mijn eigen ingewanden willen aan me ontsnappen, recht de weerzinwekkende gil van de berk in.
Plots de ijzingwekkende stilte, die al wat voorafging in het niets doet zinken. De stilte heeft het ontzagwekkende van God en de duivel en al wat is in zich. Alle beweging in de lucht valt stil en elke vogel valt pijlsnel naar beneden met absurde slingerbewegingen. De berk splijt zijn stam in nog lelijker openingen en zuigt elke vogel recht zijn droge takken in. De boom slikt gulzig en de spastische trillingen trekken door iedere vezel van zijn gruwelijke zijn. De lucht vervult zich met dermate afschuwelijke slurp- en smakgeluiden, dat mijn gehoorhangen zich vullen met trommelvlies etende spiraalwormen. De pijn blaast me van mijn sokken en ik val in zwijm.
Enkele ogenblikken later kom ik weer bij en alles lijkt weer normaal te zijn. Ik vergewis me van het helse schrikbeeld van voorheen; geen pijn in de oren, geen pijn in mijn buik en ik krabbel weer recht. Wankel maar ongelooflijk opgelucht dat de wormen weg zijn, maar het tafereel voor mij uit, baart nog meer gedrochten...
...wordt vervolgd...