hij denkt aan zijn zus - duizend keren
maar de keer dat ze net belt
noemt hij het een toevalligheid
bewijs van kosmisch bestaan
hij zegt een meisje dat hij van haar houdt
duizend keren - de keer dat ze knikt
noemt hij het een mirakel
bewijs van zijn eigen bestaan
hij vraagt of ze het meent
ze zegt neen, nooit gedaan
maar het is oké: hij heeft nog
negenhonderd keer te gaan