Anke Vandoolaeghe

Gebruikersnaam Anke Vandoolaeghe

Teksten

de rol van je leven

Sofia dacht niet dat ze het ouderschap had onderschat. Ze was wel totaal onvoorbereid voor hoeveel lawaai erbij kwam kijken. Immers, als je de strenge psycho-, peda- en andere argusogen op Instagram moest geloven was er behoorlijk wat mis met je als je kind langer dan tien seconden op een dag lichtjes jammerde. Sofia had al deze informatie rond hechting en trauma's als een spons in zich opgeslagen: liet je je baby in vreemde handen achter, al was het maar om zelf eens een warme tas koffie te drinken, dan was je als moeder geen stuiver waard.    En dus zat Sofia met haar drie maanden ouden dochter in een draagzak op het toilet, vertwijfeld heen en weer wiebelend in de hoop het eeuwige gekrijs toch even te temperen. Of jogde ze de trap op en af tot het minimensje in slaap viel, om de rest van de avond stokstijf op de sofa door te brengen, het geluid van de tv op stil zodat ze zeker niet meer wakker zou worden. Het kwam niet eens in haar op om haar dochter ingeduffeld in een bedje te proberen leggen - immers, mensen waren dragers en zij, Sofia, wilde toch alleen maar het allerbeste voor haar kind?    Vroeger deden ze dit toch ook?    Want oh, god: het gekrijs. Ze was zo onvoorbereid geweest op het gekrijs.Het kon natuurlijk alleen maar aan haar liggen - ook al zei elke dokter, elke osteopaat en elke natuurhelende reiki dat ze deed wat ze kon, aangezien Laurie bleef schreeuwen kon dat onmogelijk de waarheid zijn.    "Ik denk dat je te hoge verwachtingen van haar hebt," zei haar vriend, Jeroen, terwijl hij op zijn gemakje zijn trui over zijn hoofd trok. "Ze huilt toch helemaal niet zoveel?"    Hij plantte een kus op Sofia's wang, op Lauries bezwete hoofdje, en haastte zich toen naar de hal. "De plicht roept!"    De plicht, dacht Sofia wrang, riep altijd net iets luider wanneer Laurie zich brullend en krijsend tegen een nieuw rompertje probeerde te verzetten. De plicht begon ook pas te roepen twintig minuten voor Jeroens uren begonnen te lopen, wanneer hij zijn bed uit rolde en dan snel-snel moest douchen en vertrekken. Sofia had dan vaak al meer dan een uur een kwade baby aan de borst - maar daar kon hij toch niet mee helpen, dus waarom zou hij opstaan?    Opnieuw een ochtend waarop hij vertrok voor ze gedoucht was. Alweer een dag die ze in pyjama, met ongewassen haar en een collectie koortsblazen zou voortbrengen, de gordijnen gesloten zodat geen enkele Instamoeder kon zien hoe hard ze faalde in het enige wat vanzelf zou moeten gaan, het enige waar ze volgens het oerinstinct goed voor was.    Toen ze de voordeur hoorde dichtslaan, legde Sofia haar hoofd naast haar dochter op het verschoningkussen, en huilde met haar mee.

Anke Vandoolaeghe
7 0

Prinses Poezenpoot II

Mama’s maken heel veel fouten, vindt Flo. Het is haar een raadsel waar ze hun mamadiploma behaald hebben. Wie maakt er nu spruitjes voor lunch, en nog wel op een zondag? Met een boos gezicht prikt ze in haar aardappelen. “Op zondag horen we pannenkoeken te eten!” roept ze luid. “Niet zeuren,” zegt mama Anke vanuit de keuken, “je eet morgen op school al pannenkoeken.” Daar fleurt Flo van op. “Echt waar? Waarom?” “Omdat het knutselmiddag is,” zegt mama Stien, “jullie gaan pannenkoeken eten en zeepjes maken.” Ze fronst. “Niet tegelijk, hoop ik.” Sem giechelt. Flo is haar slechte humeur meteen helemaal vergeten. “Joepie, knutselmiddag! Toevallig zijn knutselmiddagen mijn favoriete dagen van de wéreld.” “Maar ze zijn nog leuker als je je spruitjes opeet,” merkt mama op. Flo trekt een gezicht. Nee, de mama’s begrijpen er helemaal niets van. Even later stormt ze de schuur binnen. “Goeiedag allemaal!” roept ze. “Ik ga morgen zeepjes maken!” Kling klang kling kletter! Prinses Poezenpoot en Gravin Gromsnuit komen meteen tevoorschijn. “Zeepjes? Wij willen ook zeepjes maken!” “Ja,” knikt de Gravin, “het is niet eerlijk dat jij elke dag leuke dingen mag doen op school, Flo. Wij zitten hier maar!” “Kunnen jullie niet naar de poezenschool?” Flo krabt in haar krullen. “De poezenschool! Dat kunnen wij allemaal al.” Prinses Poezenpoot likt verveeld aan haar pootje. “Maar zeepjes maken, dàt kunnen we niet. Dat willen we leren!” De volgende dag wipt Flo ongeduldig heen en weer aan haar schoolbank. Sommen maken, letters schrijven… Niks aan! “Wanneer is het zeepjestijd?” flapt ze eruit. De juf lacht. “Goed, Flo, je hebt gelijk. We beginnen eraan!” Al snel is de hele klas in rep en roer. Drieëntwintig kinderen die zeepjes maken, dat brengt wat chaos met zich mee. Al snel zijn alle tafels bedekt met roze, groene en gele spatten zeepsop. “Doe wel een beetje rustig,” waarschuwt de juf, “ik kan jullie vast horen tot aan de andere kant van de school!” “Ach juf,” zegt Emin, een kleine jongen met grote bruine ogen, “dat geeft toch niet! Dan weet de hele school hoe leuk het hier is!” Flo grijnst. Maar dan ziet ze iets aan het raam. Wat is dat? Het lijkt wel… een poezenpoot! Snel wrikt ze het raam open. Ja hoor: in de struiken voor de school zitten Prinses Poezenpoot en Gravin Gromsnuit. Ze zien er heel erg trots uit. “Wat doen jullie hier?” vraagt Flo geschrokken. “Dit is geen poezenschool!” “Wij zijn ook een beetje mensenkinderen,” de prinses stopt haar neus in de lucht, “en wij willen zeepjes leren maken!” Flo zucht. Ze kijkt naar de drukte in de klas. Zou het heel erg opvallen als ze de prinses en de gravin naar binnen smokkelt? Flo’s jas ligt onder haar tafeltje. Er zit een grote bobbel onder. De bobbel giechelt en hobbelt zo hard als hij kan. Flo heeft al wel drie keer gevraagd om stil te zijn, maar het helpt niks. Dan ontsnapt er plots een zeepbel aan de bobbel. En nog één. En nog één! Al snel zweven er zoveel zeepbellen door de klas dat de kinderen elkaar niet meer kunnen zien. “Nu zijn we de schuimklas!” gilt Emin, “veel beter dan de eendjesklas!” “Rustig, rustig,” probeert de juf, maar iedereen gilt en spattert erop los. Flo duikt onder haar bank. “Wat doen jullie nu? Heel de klas hangt vol zeepsop!” Prinses Poezenpoot snuift. “Ik kan er toch ook niks aan doen. Er komt de hele tijd zeep op mijn pootje, en die moet ik eraf likken. Daar komen bellen van.” “Stop er maar snel mee,” zegt Flo, maar daar wil de prinses niks van weten. “Poezen hebben geen zeep aan hun pootjes! Weet je wel hoe vies dat smaakt? Ik doe het niet voor mijn plezier, hoor!” De zeepbellen komen nu al bijna tot het plafond. Straks stromen ze de klas uit, de hele school onder! Zelfs juf kijkt nu ongerust in het rond. Zo meteen ontdekt ze de poezen, en dan zit Flo in de problemen! Ze denkt hard na. “Sorry poezen,” zegt ze dan, “dit is geen poezenschool. Kom maar eens terug als we gaan rekenen over visvijvers of blikjes kattenvoer!” Zonder op antwoord te wachten, grabbelt ze haar jas en loopt ermee naar het raam. De poezen zeuren de hele weg, maar Flo kiepert hen zò naar buiten. Al snel lossen de zeepbellen op, en wordt het weer rustig in de klas. “Zo,” juf haalt opgelucht adem, “dan is het nu tijd voor koek en fruit.” “Juf, kijk!” Kleine Emin wijst naar het raam. “Een bellenspoor!” Even later staan drieëntwintig kinderen met hun neus aan het raam geplakt. Allemaal kijken ze verwonderd naar het zeepbellenspoor, dat slingerend wegloopt van de school. Niemand weet hoe het komt, behalve Flo. Die giechelt zich een ongeluk!

Anke Vandoolaeghe
16 1

Prinses Poezenpoot I

Het is koud in Flo’s tuin. Heel koud. Bibberkoud! Zelfs met een muts en een sjaal rilt ze nog. Mama zei nog: je kan beter binnen blijven, Flo. Je vriest nog vast aan de grond. Flo hoopt maar dat het een grapje is. Ze heeft geen zin om vast te vriezen. Stel je voor! Dan moet ze in mama Stiens moestuin staan, en wachten tot die haar komt plukken in de lente. Nee hoor! Ze stapt zo snel ze kan naar de schuur. In de schuur is altijd avontuur. Daar wonen Flo’s beste vrienden! De poort kraakt en piept. Flo moet hard duwen, maar ze kan het wel. Eerst is er niet veel te zien. Het is donker en er ligt heel veel rommel. In de hoek staan twee ronde vuilnisbakken. “Ik ben het!” roept Flo. Klang kling kletter, het deksel van de eerste vuilnisbak klettert op de grond. “Ik heb eten mee!” Kling klang kletter, het deksel van de tweede vuilnisbak valt ook. Er komt een meisje uit de eerste vuilnisbak geklauterd. “Hehe,” zegt ze, “dat werd tijd. Ik dacht al dat je niet meer kwam!” “Niet zeuren hoor.” Flo zet een brooddoos op tafel. “Ik heb boterhammen met choco voor jullie!” “Boterhammen met choco?” Een tweede gezicht schiet omhoog uit de andere vuilnisbak. “Jammie, ik houd van boterhammen met choco!” Het meisje uit de tweede vuilnisbak ziet er een beetje gek uit. Ze heeft lang haar, donkere ogen en... een poezensnuit!  Flo schrikt er niet meer van. Ze kent Gravin Gromsnuit al lang. Het eerste meisje trekt een vies gezicht. “Bah, choco! Ik wil geen choco!” Lenig springt ze uit haar vuilnisbak. Je ziet niet meteen dat ze er anders uitziet: ze heeft een gewone snoet, twee benen, één arm... en één poezenpoot. Flo zucht. Prinses Poezenpoot heeft weer een van haar poezenbuien. Dan wil ze nooit eten wat Flo haar brengt. “Ik kan toch geen stukje vis voor jullie bakken. Dan weten de mama’s meteen dat jullie hier wonen. Dan gaan ze zeuren over kattenhaar op mijn trui, of poezenplas op mijn schoenen.” Gravin Gromsnuit trekt haar neus op. “Poezenplas op je schoenen! Niet van ons, hoor! Wij zijn nette poezen!” Flo smakt met haar lippen. “Oké, geen vis dan. Ik wil... een boterham met salami! Een lekker vleesje, jammie.” “Er is geen vlees in huis,” protesteert Flo, “enkel soms een stukje kip of vis. Zeker geen salami.” Prinses Poezenpoot haalt haar schouders op. Met haar poot tikt ze tegen de brooddoos. Die klettert op de grond. “Dan niet. Dan eten we maar niks.” “Tot we verhongeren,” jammert Gravin Gromsnuit, “heel zielig hier in de koude schuur...” Ze rilt, en er rolt een traan uit haar oog. Hij blijft hangen in haar snuit. Flo is een beetje boos. De koude schuur? Ze heeft speciaal de beste dekentjes uit de sofa gehaald voor haar vriendinnen! En gisteren heeft ze hen haar wanten nog gebracht. Toen mama Anke dat ontdekte, was er een heel gezeur. “Nu moeten we alwéér nieuwe wanten voor je kopen, Flo,” had ze gezegd, “dat is al je derde paar deze winter!” Alsof Flo er aan kan doen dat haar wanten steeds kwijt gaan. Ze vinden het vast gewoon niet leuk om een hele dag aan de kapstok te hangen op school. Flo zou ook op avontuur gaan als zìj dat moest doen. Prinses Poezenpoot geeft Gravin Gromsnuit een duw. “Je moet niet zo zielig doen. Flo vindt het helemaal niet erg dat wij hier verhongeren. Dat zie je toch zo?” “Oké, oké,” zegt Flo snel, “ik zal wel salami voor jullie halen.” “Joepie!” De poezen springen rondjes door de schuur. De prinses likt tevreden aan haar poezenpoot, en de gravin geeft Flo een kopje. “Ga nu maar meteen,” zegt ze, “dan kunnen we daarna een kamp bouwen in de tuin.”   “Ha, Flo,” zegt mama Stien als Flo uit de tuin komt, “voeten vegen hoor! Je laarsjes hangen vol modder.” Flo zegt niks. Ze hoort het maar half. Haar hoofd zit vol met het plannetje dat ze bedacht heeft: een boterhamplannetje voor de gravin en de prinses. Ze hoopt maar dat het haar lukt! “Heb je fijn gespeeld?” Mama Stien geeft Flo een aai over haar bol. “Weer een kamp gebouwd?” “Mag ik met Sem naar de winkel?” vraagt Flo. “Naar de winkel?” Mama Stien denkt er even over na. “Weet je de weg?” “Ja hoor! Aan de kerk naar links.” Flo hupst op en neer. Hopelijk mag het! “Goed dan.” Mama Stien neemt haar tas. “Hier heb je een beetje geld. Ga je broer maar halen.” “Joepie!” Flo huppelt de trap op. “Seeeeeem! We gaan naar de winkel!”

Anke Vandoolaeghe
11 1
Tip

Middernacht Express

DIT IS HET GEHEIME DAGBOEK VAN VLADIMIR DE NEGENDE   Donderdag, Elf uur ‘s avonds. Dat wil zeggen dat je hier niet in mag lezen, wijsneus. Veel interessants gebeurt er toch niet in dit dagboek. Ik vertel alleen maar hoeveel centimeter mijn zonnebloemen gegroeid zijn sinds vorige week, welke zwembroeken er dit jaar in de mode zijn en hoe ik mijn haar wil invlechten… Oké, nu mijn vader het alvast heeft opgegeven, kan ik met een gerust hart in dit schrift schrijven. Er moet me namelijk écht iets van het hart. Iets wat ik altijd al vind als de zomer er weer aankomt, maar wat ik de laatste weken echt wel van de daken zou willen schreeuwen. Ik ga het gewoon doen. Houd je vast. WAT HEB IK TOCH EEN HEKEL AAN DE NACHTTREIN!!! Zo. Mijn vader zou zich omdraaien in zijn slaapkist als hij het las, maar het is echt waar. De idioot die bedacht heeft dat een nachttrein een fantastisch idee is, die mag van mij eens een hele nacht meereizen met zo’n wagon snurkerds en stinkerds. “Ooh”, zei mijn vader in het begin van de zomer, “het is echt het per-fecte vakantiebaantje voor jou, Vlad. Je wil toch altijd zo graag weg van huis? Dit is je kans!” En hij lachte zijn vlijmscherpe hoektanden bloot, dus ik wist dat ik al verloren had. Ik wil inderdaad graag weg van huis. Als je denkt dat het een pretje is om in een vochtig, somber kasteel te wonen, dan heb je het goed mis. De helft van de tijd kom ik te laat voor het avondeten omdat de kaarsen weer uitgewaaid zijn, en de laatste keer dat ons toilet doorspoelde zonder er een emmer water doorheen te jagen is alweer even geleden. Probeer in zo’n huis maar eens zonnebloemen te kweken, wat toevallig mijn favoriete hobby is! “Maar vader”, protesteerde ik, “kan ik niet mee op de dagtrein? Dat lijkt me veel leuk-” Ik zweeg maar snel, want mijn vader werd nog bleker dan hij normaal al is (en dat is héél bleek). “Vlad”, spatte hij kwaad. Neem dat ‘spatte’ trouwens maar letterlijk, want het speeksel vloog de hele kamer door. Ik deed een stapje achteruit, maar kon niet verhinderen dat ik nattigheid in mijn gezicht voelde. Ik hoopte maar dat hij zijn hoektanden gepoetst had. “Vlad”, begon mijn vader opnieuw, “ik wil dat je ophoudt over die godvergeten dagtrein!” Hij sloeg zijn vuist op tafel, zo kwaad was hij. “Het zou een schande voor de familie zijn als een Vladimir, de negende dan nog wel, daar ging werken! Er is nog nooit- ik kan niet- onmogelijk-” Sputterend maakte hij grote armgebaren. Ik besloot me snel uit de voeten te maken, voor hij zijn woorden weer zou vinden en me als straf toiletpoetser van de nachttrein zou maken. Dus hier zit ik nu, mijn zevende dag als conducteur op de nachttrein. Het is niet zo erg als ik me op voorhand had voorgesteld. Nee. Het is NOG VEEL ERGER!!! Volgens mijn vader is het onmogelijk om bang te zijn in het donker als je naam Vladimir is. Volgens mij heet ik dan stiekem Truusje, want ik ben niet gewoon bang in het donker, ik ben DOODSBANG in het donker.  Twee keer raden wanneer de nachttrein rijdt. Juist! ‘s Nachts natuurlijk, en dat betekent dat het pikkedonker is buiten. Die trein raast een hele nacht door een landschap vol prachtige bomen, planten en rivieren, maar we zien er geen sikkepit van. Het enige wat ik zie is flarden mist, de weerspiegeling van mijn gezicht die me telkens de stuipen op het lijf jaagt (wie is die enge figuur - oh ja.) en verder. Helemaal. Niets. Je zou denken dat je niet bang hoeft te zijn als je niets ziet, maar bedenk je maar snel. Het is net veel makkelijker om bang te zijn als je helemaal niets ziet, want dan weet je niet wie je in het duister staat op te wachten, bijvoorbeeld… Oh. Eén van de passagiers heeft me nodig. Kwart voor twaalf ‘s avonds. Zo. Het was uiteraard Micheline, die haar oordopjes niet in haar oren kreeg. Heb je ooit al eens oordopjes vol oorsmeer in de oren van een oude vrouw - ook vol oorsmeer - proberen proppen? Nee? Nou, dan ben je vast geen conducteur op de Middernacht Express. Maar! Er is een lichtpuntje aan de horizon. Vorige week was ik jarig, en ik zeur al ja-ren om een uitstapje naar zee. Het lijkt me fantastisch om een hele dag te zonnebaden, in een hemdje met bloemen op, met een drankje onder een parasol. Ik kan de zee al ruiken als ik eraan denk… Nou ja, niet echt, want ik ben nog nooit aan zee geweest, dus ik weet helemaal niet hoe die ruikt. Hopelijk niet naar oorsmeer. Gisteravond vroeg mijn vader wat ik nog wilde als verjaardagscadeau (ik denk dat hij gezien had dat ik het lego-kerkhof nog niet aangeraakt had). “Niet over de zee beginnen zeuren”, voegde hij er nogal bars aan toe, “ik heb geen idee wat je daar zou willen. Bloemen en de zon…” Er trok een rilling door hem heen, alsof ik had verteld dat ik professioneel flatgebouwduiker wilde worden (lijkt me ook wel cool - maar enkel als het licht is). Ik haalde mijn schouders op - er was helemaal niets anders wat ik wilde! Maar toen kreeg ik een plannetje. Een geniaal plannetje, al zeg ik het zelf. “Goh”, deed ik gemaakt nonchalant, “ik weet het niet, ik wil misschien… wel een ritje op de dagtrein.” De dagtrein rijdt namelijk het hele land door, door zonovergoten dalen en over besneeuwde bergtoppen. En de eindhalte is… aan zee. Het lijkt me heerlijk om dat eens in het echt te zien! Mijn vader zuchtte zo luid dat het servet naast zijn bord de tafel over duikelde en bijna in mijn soepbord landde. Ik schoof het voorzichtig een beetje op. “Vladimir”, begon hij, “wat ben je toch een raar kind.” Ik zei niets, want dat wist ik al. Mijn vader had natuurlijk liever een zoon gehad die net als hij van graftochten en beenderbiljart hield. Wat moest hij met een zoon wiens grootste droom een bloemenwinkel aan het strand was? “Goed”, zei hij toen luid. “Als jij je werk op de nachttrein deze week uitmuntend doet, dan mag je misschien - misschien zei ik stop met huppelen - mee op de dagtrein. Eén keertje maar.” Ik denk dat hij dacht dat ik het werk op de trein toch niet zou kunnen. Vanwege het donker, en zo. Maar ondertussen zijn we donderdag, en het is al elke dag goed gegaan. Nog één keer, en ik heb mijn ritje op de dagtrein verdiend! Het zou dus toch nog wel een leuke zomervakantie kunnen worden - oh, we stoppen. Huh? Waarom stoppen we? Het is nog zeker twee uur rijden tot de eindhalte! Vrijdag, Half één ‘s nachts Ik heb te vroeg victorie gekraaid. Ik heb gekakeld voordat het ei er was, mijn hoogmoed is voor de val gekomen en het vel van de beer had ik al verkocht nog voor het gestroopt was. Het is een ramp!!!! Dit komt vast nooit meer goed. Ik ben zo overstuur dat ik het liefst tien pagina’s van dit dagboek vol uitroeptekens zou schrijven, maar daar krijg ik vast nog pijn in mijn hand van ook, dus laat ik dat maar niet doen. Welk drama er heeft plaatsgevonden? Voorlopig eigenlijk nog geen, maar ik kan elk moment verdwijnen. Of gespiest worden. Of… Eender welk snood plan er hier gaande is. Oh, de horror! Ik had het moeten weten van zodra ik de gasten deze avond aan boord liet. Dat is namelijk mijn taak: van zodra de deuren van de nachttrein krakend openschuiven, sta ik op het perron en zeg vriendelijk tegen iedereen: “Goedenavond, mag ik uw vervoersbewijs even zien, alsjeblieft?” Mensen vinden het leuk om verwelkomd te worden, maar eigenlijk doe ik dat om nog eens te herhalen op welke plaats ze moeten gaan zitten. De passagiers hebben er een handje van weg om gewoon een coupé uit te kiezen die hen wel leuk lijkt, zonder er acht op te slaan of iemand die gereserveerd had. Goed. Ik wijk af. Normaal gezien rijden er vooral saaie mensen mee op de nachttrein. Mensen die al even kleurloos en weinig opgewekt zijn als mijn kasteel - daarom nemen ze waarschijnlijk de Middernacht Express, die al tientallen jaren bezit is van mijn vaders familie. En ook van de mijne, als ik er even over nadenk, al denk ik toch dat ik voor dat cadeautje maar bedank als het zover is. Vanavond? Vanavond zit er niet één saai persoon op de trein. Niemand! Toen de deur van de conducteurswagon openzoefde, stond er al een klein, dik vrouwtje te wachten. “Hallo mevrouw Bobbel”, zei ik beleefd. Mevrouw Bobbel is een vaste klant. Op zich doet ze geen vlieg kwaad, maar ze heeft nogal specifieke wensen wat betreft haar naam. Zoals elke avond keek ze me hooghartig aan. “Je weet best, Vladimir”, wees ze me terecht, “dat het niet BOB-bel is, maar Bob-BEL. Dat klinkt veel chiquer.” En weg was ze, parmantig paraderend door het gangpad. Waarschijnlijk zou ze zoals elke avond de duurste gerechten van de nachtkaart bestellen, een halve fles wijn soldaat maken en dan luid snurkend in slaap vallen. Ze doet niks verkeerd, maar heel aangenaam is ze ook niet. Ik weet eigenlijk niet waar ze elke nacht naartoe reist, maar het zou me niet verbazen als het iets te maken had met gouden vorken, strenge regels en andere dametjes. Een wedstrijd doen-alsof-je-iets-ruikt-dat-heel-erg-stinkt, misschien? “Zo, die heeft ook een aardappel ingeslikt”, klonk een vrolijke stem naast mij. Ik draaide me om om haar ticket af te stempelen, en toen voelde ik mijn maag tot aan mijn knieën zakken. Het meisje had mijn leeftijd, bruine krullen die je volgens mij enkel krijgt als je je vingers in het stopcontact steekt, en een beugel. Leuk, zou je denken, een leeftijdsgenootje op de trein. Maar Severien - want zo heet ze - kneep haar ogen fijn toen ze me zag en glimlachte als een wolf die zijn prooi voor die avond gevonden had.  “Vladimir”, kirde ze, “wat toevallig dat ik jou hier zie. Kleine wereld, toch?” “Niet bepaald”, mompelde ik, “gezien je twee bergen verder woont.” Dat negeerde ze. Zo ken ik Severien. Ze tikte haar nagel tegen de bronzen knoop van mijn conducteursuniform. “Wat zie je er schattig uit.” “Severien…” Ik slaakte een zucht. “Ik weet dat je me niet moet, maar kunnen we…” “Jouw vader is een vampier”, glimlachte ze fijntjes, alsof dat er iets toe zou doen. Verontwaardigd keek ik haar aan. Mijn vader een vampier? Waar haalde ze zulke klinkklare onzin vandaan?  Mijn vader woont in een duister kasteel, slaapt in een kist en haat knoflook. Is hij daarom meteen een vampier? Wat een vooroordelen! Oké, hij is een vampier. Maar dat weet zij niet. “Coupé 2”, deelde ik haar ijzig mee, en trok het strookje zo hard van haar ticket dat de snippers bijna in haar krullen landden.  Daarna kwam Micheline, een vrouwtje dat mijn oma zou kunnen zijn. Of nou ja, misschien mijn over-over-over-overgrootmoeder, want zo ziet ze er wel uit. Ze loopt helemaal krom, met een wandelstok die eruitziet alsof ze hem ook tijdens beenderbiljart zou kunnen gebruiken, en een brilletje op haar neus waarmee ze nog steeds stekeblind is. Ik kende haar wel: ze kwam soms ‘s zondags op de thee, met koekjes die ze heeft gebakken toen ze nog geen rimpels had, denk ik. “Zeg, kereltje, kan je mij niet even helpen dragen?” Nauwelijks had ik Micheline naar haar coupé gebracht, of ik werd al geroepen door de volgende passagier. Meteen werd ik bedolven onder zoveel koffers, dat ik maar een glimp van hem kon opvangen. Een krullerige snor, groen kostuum en zweetparels op een breed voorhoofd. En heel veel spullen, dacht ik wrang. Ik telde zeker zeven koffers, die allemaal naar de laatste coupé van de trein gesleept moesten worden. Meneer zelf was natuurlijk al opgestapt, want dat deed de conducteur wel even. De laatste passagiers waren een stel kinderen dat rollebollend het perron opkwam. Ze deden een wedstrijdje om-ter-verst-koprollen, vertelde hun moeder buiten adem, en ze hielden het al vol sinds gisterochtend. Ik moet toegeven dat ik ontzag heb voor zo’n sterke maagjes. “Ik ben eerst!” krijste het jongetje van zodra hij aan mijn voeten landde. “Nietes, ik was sneller!” Het meisje sprong overeind. “Je hebt valsgespeeld!” “Hoe zou ik nu kunnen valsspelen met koprollen?” Driftig trok de jongen aan zijn zus’ vlecht. Hun moeder zuchtte luid. “Pjotr en Pjotrina, zo is het wel genoeg geweest.” Ja, Pjotr en Pjotrina. Ze zouden hun moeder moeten opsluiten. “Maar hij speelt vals!” “Zij stinkt!” “Coupé vier alsjeblieft”,  onderbrak ik haastig, en scheurde hun ticket zo snel dat ik het bijna liet vliegen. De moeder tilde haar twee kinderen elk onder een arm en sleurde hen, nog steeds luid protesterend, de trein op. Het leek dus een behoorlijk bewogen ritje te worden, maar na het avondeten trok iedereen zich tot mijn verbazing rustig terug in zijn coupé, en al snel klonk er door de hele gang gesnurk. Ik ruimde de vuile borden af, blies de kaarsen uit in de restaurantwagon, en daarna nestelde ik me met dit dagboek op mijn eigen plekje in de gang. Zo was ik voor iedereen bereikbaar. Het zag ernaar uit dat we zonder kleerscheuren op onze bestemming zouden aankomen, en dat ik daarna met een stille, lege trein terug naar het startstation kon terug rijden. Ik keek al uit naar mijn tripje op de dagtrein… en toen stond onze trein plots stil. Raar, natuurlijk, want de aankomst van de nachttrein is maar rond twee uur ‘s nachts voorzien. Misschien moest de machinist heel dringend naar de wc? Het duurde maar een paar tellen vooraleer de deur van mevrouw Bobbels coupé openzwaaide en ze haar neus naar buiten stak. “Waarom staan we stil? Ik was net aan mijn schoonheidsslaapje begonnen!” “Eh… Slaapt u rustig verder, mevrouw Bobbel, ik ga wel even bij de machinist luisteren.” “Bob-BEL, bedoel je! Het is Bob-BEL.” “Waar is er een bobbel? Ik wil koprollen over de bobbel!” Dat was Pjotrina, die de deur van hun coupé ook open had gesleurd en nu overtuigd de gang door rolde. “Stop”, zei ik, “daar word je wagenziek van.” “Maar ik ben aan het winnen!”  Haar broer, die ook de gang was in gekomen, begon al luidkeels te protesteren, maar toen vloog de deur van de machinist open en werden we allemaal stil.  Pros, de machinist, kwam naar buiten gestrompeld met een gelaatskleur die me aan halfgebakken pannenkoeken deed denken. Zijn ogen waren wijd opengesperd, en hij kreeg niet meer gezegd dan: “Daar… daar.. Daar!”  “Wat is er, Pros?” vroeg ik snel. “Ja, man!” riep de man in het groene pak, die nu ook in de gang stond. “Waarom rijden we niet? We hebben toch zeker genoeg betaald voor dit ritje?”  Pros negeerde hem en liet zich langzaam op mijn conducteursstoeltje zakken. Nu is Pros een eerder gezette man en ben ik een schriel jongetje, dus het stoeltje kraakte vervaarlijk langs alle kanten. Foute boel, dacht ik. Als ik dit niet snel oploste, dan kwamen er problemen en dan kon ik wel fluiten naar mijn ritje op de dagtrein. “Pros”, zei ik dus streng. Ik knielde naast hem neer en prikte hard in zijn knie. Hij keek me verdwaasd aan, alsof hij van heel erg ver weg kwam. “Pros, wat is er aan de hand? Waarom rijden we niet?” “Daarbuiten”, fluisterde hij schor. Zijn lippen beefden. “Er is iemand daarbuiten.” “Oooh, het is een mysterie”, verlekkerde Severien zich alvast. “Wat heerlijk. Ik houd van mysteries! Misschien moet er iemand Micheline wakker maken, zodat ze niks van de sensatie mist.” “Nee, ik denk niet dat dat…,” begon ik, maar Pjotr was al zo hard als hij kon tegen Michelines deur aan het koprollen. Ik kreunde en liet mijn hoofd tegen de koude treinwand hangen. Het zou nog een lange, lange nacht worden. De passagiers waren het er al gauw over eens dat ik maar moest gaan kijken wat er buiten de trein aan de hand was. “Maar dat is mijn taak niet”, protesteerde ik, “ik moet ìn de trein zijn!” “Hij durft niet”, kakelde Severien, “Vlad is een bangerik!” Dat vond de tweeling natuurlijk geweldig, en ze begonnen meteen koprollend door de gang te krijsen: “Bange Vlad, bange Vlad, bange Vlad!” De man in het groene pak begon weer te zeuren over zijn ticket, en dat er beloofd was dat de trein zeker op tijd zou komen. Mevrouw Bobbel stond het allemaal gade te slaan met een blik alsof ze net per ongeluk in een rotte pruim had gebeten, en Micheline was met geen stokken wakker te krijgen. Letterlijk, bedoel ik dat: de tweeling had haar net zo lang gepord met haar wandelstok tot ze het spelletje niet leuk meer vonden. “Goed, goed”, knarsetandde ik, “ik ga al. Laat me even mijn jas aantrekken, zodat ik in elk geval niet vast vries aan de sporen.” Dus dat ben ik nu aan het doen. Mijn ‘jas aan het aantrekken.’ Dagboek, als ik daarbuiten zo meteen word opgegeten door een wilde beer, word achternagezeten door een zombieleger of het moet afleggen tegen een bende moordzuchtige konijnen… Het was fijn je gekend te hebben.

Anke Vandoolaeghe
122 2

Leven onder zeeniveau

Verdriet is iets wat anderen overkomt. Anderen ver weg, en hopelijk ook de buurvrouw, want statistisch gezien mij dan niet meer. Mijn ongelukje ligt op de sofa, over te geven. Ik wens het de buurvrouw ook toe, maar toen ze vorig weekend de zandzakken in de voortuin aanvulde, roddelde ze nog over Ella-June van hierboven. De generatie met lelijke namen is groot geworden, en ongewenst zwanger. Niet genoeg punten, ge kent dat, zei de buurvrouw samenzweerderig, die nam elke week het vliegtuig, dan moogt ge niet meer he. Nee, dan moogt ge niet meer. De wereld is er enkel nog voor kinderen van ouders die een klimaarneutraal leven lijden - die braaf de zandzakken vernieuwen en weten waarom soja eten alweer erger is dan een kotelet.  Ik had er bijna voldoende bij elkaar gespaard, en toen dronk ik een fles wijn. Gerecylcleerd glas, maar het kind kon niet hergebruikt worden, dus mijn totale saldo werd toch nog negatief. En nu ligt het resultaat over te geven op de sofa, in lakens die al drie jaar stinken, want extra lakens aan de waslijn kunnen alleen maar voor argwaan zorgen.  Ik staar door ramen die net vuil genoeg zijn, maar wel de blauwe flikkerlichten nog reflecteren. Ze stoppen voor het flatgebouw. Ons flatgebouw.   Later, als het kind in de kast zit en ik de pillen al bijna doorgeslikt heb, wordt er niet bij ons aangeklopt, maar bij de buurvrouw. Ze huilt als ze naar de combi geleid wordt - dat ze van haar af moeten blijven, dat ze het recht niet hebben. Een politieman hoont. Alweer een lijf voor hergebruik. Ik haal het kind uit de kast, wieg het tegen me aan. Verdriet is iets wat de buurvrouw overkomt, die haar kind verkoopt aan Ella June maar zichzelf verraadt met een oogopslag tijdens het ophangen van de was. God verdrinkt daarbuiten, maar ik bedank hem toch. Wij zijn veilig.  

Anke Vandoolaeghe
26 0

Pleidooi voor meer vrouwen in de criminaliteit

Gisteren ging ik naar Ocean’s Eight kijken met mijn vriendin. Ik deed dat om haar een plezier te doen, zoals je dat doet in een relatie waarvan je hoopt dat die langer dan een zwoele zomervakantie zal standhouden. Je gaat dan mee kijken naar films waar je op voorhand van denkt ‘Meh. Mogelijks heb ik hier nog drie weken nachtmerrie’s van. (Ik kan haar dan in elk geval gewoon wakker schoppen.)’ Om het kort te houden: Ocean’s Eight is een Hele. Goede. Film. Zo één waarvan je, als je buitenkomt, tegen alle bioscoopbezoekers wilt gaan schreeuwen: deze! Deze film moet je zien! Vergooi je tijd niet door naar andere middelmatige experimenten te gaan staren! Ik had er bijna kermiskraamallures van gekregen, zò enthousiast was ik.Want hoewel ik de hele film lang bang aan het afwachten was tot hij eng zou worden (‘Wanneer hakt ze die vent zijn tenen eraf? Wanneer spat er bloed op de juwelen? Wanneer zal het vogelnest op Helena Bonham Carter’s hoofd instorten?’), het grootste deel kon ik alleen maar denken: Aah! Leuk! Clever! Ik geef toe: mijn enthousiasme kwam grotendeels voort uit het feit dat er eindelijk een grote kaskraker is die niet alleen de Bechdeltest haalt, maar die ook nog eens een cast heeft van stuk voor stuk fenomenale actrices, die de kans krijgen te schitteren - niet alleen in een mooi kleed, maar ook in een rol waarin hun talenten helemaal tot hun recht komen. Een actiefilm met acht vrouwen in de hoofdrol: het hart van de vijfjarige activiste in mij sloeg er meteen een heel stuk sneller door.Het deed me denken aan toen ik de eerste keer ‘Bedtijdverhalen voor Rebelse Meisjes’ in mijn handen hield, een kinderboek dat vergeten vrouwen doorheen de geschiedenis opsomt. Nog zo’n voorbeeld: ‘Meisjes en Wetenschap’ (een abominabele vertaling van wat gewoon Women in Science was, overigens). Marketeers lijken te beseffen dat deze boeken niet enkel door een vrijgevochten en zonder beha op de barricade paraderende niche worden gekocht, maar ook door mensen die gewoon geloven dat meisjes het verdienen om verteld te worden dat ze heel wat in hun mars hebben, want de reclamecampagnes voor deze boeken zijn nog niet eens zo slecht. Ik koop ze alvast allemaal - het is een ontwikkeling waar ik een hypotheek voor zou aangaan. Na de film, op de fiets naar huis, vroeg mijn vriendin wat ik ervan vond. We dachten terug aan toen we de all-female Ghostbustersfilm zagen, en overwogen om een container dvd’s te kopen zodat we iedereen in onze omgeving ermee konden bekogelen. Zo lyrisch waren we over een film waarin we rolmodellen vonden, personages met wie we ons konden vereenzelvigen. Zò gelukkig met een verschuiving in entertainment die erkent dat vrouwen meer zijn dan *comic relief*, lustopbjecten of emotionele vaten die spontaan exploderen wanneer ze in de spiegel kijken en hun oogschaduw vloekt met hun schoenen. Eindelijk. Nu we vijfentwintig zijn.Stel je eens voor hoeveel méér misdadigsters er al hadden kunnen zijn - een wereld om van te dromen. Deze film komt op de lijst met films die onze dochter moet zien, zei ik. (We hebben geen dochter, maar ook een onbestaand kind kan nooit rolmodellen genoeg hebben.)We spraken niet uit hoe kort die lijst maar is - voor ons, twee hoogopgeleide, blanke vrouwen van goede komaf, maar we dachten het allebei. En we werden beiden even stil.De nachtmerries kwamen toch.

Anke Vandoolaeghe
13 0

Publicaties

- Gedicht '(Afscheids)brief aan een geliefde' werd gepubliceerd in de bundel '1001 liefdes'.
- Gedicht 'Golfbrekers' werd opgenomen in de bundel 'Dichten over de Zee' van Kolstein & Boeken in het kader van de literatuurwedstrijd op Schiermonnikoog. (september 2018)
- Gedicht 'Sleurhuttentrektocht' werd door Vitalski besproken in VERZIN. (oktober 2018)
- Feministisch statement werd opgenomen in de bundel 'Het onbehagen van de vrouw' door deBuren (oktober 2018).
- Een aantal gedichten werd opgenomen in de expo 'Talen kleuren de wereld' i.s.m. EXPART in de bibliotheek van Sint-Niklaas.
- Maandelijkse gastschrijver voor leeseenboek.com, o.a. van het artikel 'In de bres voor de pulproman'.

Prijzen

- Gedicht '#THATSNOTLOVE' werd uitgekozen als tip van de week op Azertyfactor.(oktober 2016)
- Speeddate op de boekenbeurs georganiseerd door Creatief Schrijven. Uitgekozen kortverhaal: 'Willem & Lola'. (november 2016)
- Gedicht 'Meisje, 24 - Olieverf op doek' werd uitgekozen als tip van de week op Azertyfactor. (november 2017)
- Pitch bij een uitgever op de boekenbeurs. (november 2018)