Mijn handen klappen, eerst klappen ze dicht, dicht tegen elkaar aan, ze klappen dicht en gaan weer uit elkaar, tot ze elkaar terug vinden, mijn handen klappen open en klappen dicht, als een bloem die overdag naar bewondering hunkert en zich ’s avonds blozend sluit, zo hunkeren mijn handen naar het klappen. Ik kijk rondom me heen, de zaal rondom rond, waarin mensen blijven klappen, onze handen kletteren samen, als een regenvlaag kletteren onze handen door de zaal, alle klappende handen vallen samen, ze vallen open en dicht, gevallen voor de schoonheid vullen onze handen elkaar, we vullen elkaar aan in het geklap. Wij vullen de zaal, met onze handen die vullen en voeden, totdat de acteurs terug op de planken komen, terug om uit onze klappende handen te eten, en elke stap doet die houten planken kraken, maar het geklap overstemt, de acteurs horen enkel ons, onze handen die zich samenvouwen, en ze vouwen zich tot hen, tot ook zij zich naar voren vouwen, en zich dan terugplooien om voorgoed uit het decor te stappen, ze laten hun personage achter op het podium, ze laten het geklap en onze handen achter, en wij laten ons nog een laatste keer samenklappen.