Er was eens, niet zo lang geleden, in het koninkrijk Pendule, een man die zo gestresseerd en gehaast was dat hij vaak over zijn eigen voeten struikelde en overal tegenaan liep.
Theofiel was zijn naam. Hij was lang en slank met een rechthoekig gezicht en een zwarte bos haar op zijn hoofd. Zijn ogen waren dollartekens. ‘Time is money’ was immers zijn motto. Wanneer hij een kostuum droeg – wat hij meestal droeg want hij was de directeur van een groot nietjesfabriek- zag hij er volkomen normaal uit.
Wat echter niemand wist, behalve zijn ex-vrouw, was dat hij geen mensenbenen had, maar grote hazenpoten onder zijn broek verborg. Toch gaven deze uitzonderlijke ledematen hem nog niet de kracht om zich sneller voort te bewegen dan het Tijdmannetje.
Het Tijdmannetje was altijd in de buurt van Theofiel. Met een wekker als hoofd, wijzers als ogen en grote, voortdurend flapperende vleugels vloog het Tijdmannetje zó snel dat hij voor iedereen ongrijpbaar was.
Toch deed Theofiel poging na poging na poging om het Tijdmannetje in te halen.
Elke ochtend om klokslag 7u rinkelde het Tijdmannetje om Theofiel te wekken. Vervolgens vloog het Tijdmannetje naar de douche met Theofiel in zijn kielzog. Voor het douchen gaf hij Theofiel 15 minuten alvorens hij opnieuw rinkelend wegvloog in de richting van de auto. Theofiel had nog net de tijd om een banaan mee te graaien vóór hij in de auto stapte. Telkens wanneer hij het Tijdmannetje probeerde te vangen, was deze snelheidsduivel hem te snel af. Het Tijdmannetje vloog voor de auto uit en nam in het nietjesfabriek onmiddellijk de lift naar de derde verdieping waar het kantoor van Theofiel, de directeur, gevestigd was.
Theofiel stormde zijn kantoor binnen en at zijn banaan op terwijl hij zijn PC opstartte om zijn mails te checken. De dollartekens in de ogen van Theofiel werden groter en groter. Het Tijdmannetje gaf hem tijd van 8u tot 8u30 om zijn mails te lezen, te filteren op belangrijkheid en de meest dringende onmiddellijk te beantwoorden. Van 8u30 tot 9u bereidde Theofiel de dagelijkse hoge pieten- en mietenvergadering voor. Om 9u holde hij het rinkelende Tijdmannetje achterna naar de vergaderzaal. Van 9u tot 11u vergaderde Theofiel met de grootste nietjesexperts van het land. Wanneer de vergadering afgelopen was, probeerde Theofiel elke dag weer het Tijdmannetje te vangen met een grote lasso om even de tijd te hebben voor een pauze. Maar elke dag opnieuw ontsnapte het Tijdmannetje aan zijn worp en vloog hij vliegensvlug van de vergaderzaal naar het kantoor van Theofiel. Er moest immers ook een verslag gemaakt worden van de vergadering én er moesten actiepunten genoteerd worden. Dus Theofiel had geen tijd te verliezen en kreeg van het Tijdmannetje welgeteld een uur om dit af te werken. De kleine snelheidsduivel fladderde hevig van de ene kant van het bureau naar de andere kant en maande Theofiel regelmatig aan voort te maken. Theofiel werd bloednerveus van het luide kabaal dat het Tijdmannetje maakte. Om klokslag 12u begon het hyperactieve mannetje alweer te rinkelen omdat het dan tijd was voor een korte lunch met collega’s. En zo ging het maar door en door en door, dag in dag uit, week in week uit.
Ook ’s avonds gunde het Tijdmannetje Theofiel geen rust want maandagavond rende Theofiel het Tijdmannetje zo snel hij kon achterna op het voetbalveld.
Op dinsdagavond achtervolgde Theofiel het Tijdmannetje naar een gezellig restaurantje voor een date met een blondine, niet groter dan 1m70, leeftijd: tussen 30 en 40 jaar, hoogopgeleid en sportief; voor onze goede vriend Theofiel uitgekozen door het datingbureau waarbij hij zich na zijn scheiding had laten inschrijven. Geen enkele van de blondines tot hiertoe had hem echter genoeg kunnen bekoren om een tweede date te overwegen en de blondines die aan zijn strenge kwaliteitseisen voldeden, geraakten dan ook steeds meer uitgeput.
Op woensdagavond ging Theofiel op café met vrienden en telde het Tijdmannetje nauwlettend het aantal pinten dat hem toegestaan was te drinken, namelijk 3, alvorens te rinkelen en hem eraan te herinneren dat hij morgen alweer vroeg uit de veren moest.
En telkens weer deed Theofiel pogingen om het Tijdmannetje te grijpen en telkens weer was het Tijdmannetje hem te snel af.
Soms probeerde Theofiel ook te onderhandelen met de snelle spring-in-‘t-veld over 5 minuten langer of een halfuurtje extra maar het Tijdmannetje was koppig en vastberaden en had geen oren naar argumenten als ‘nood aan rust’ of ‘nood aan ontspanning’.
Ook op donderdag, vrijdag, zaterdag en zelfs zondag was Theofiel gebonden aan een strakke planning.
En dat was dan nog maar de planning voor de week waarin zijn twee kinderen niet thuis waren.
Theofiel ging maar door en door en door en was op den duur zo moegerend, zo leeg, zo gespannen. En wanneer zijn zoon of dochter hem vroegen om met hem te spelen of om een uitstapje te maken, zonder dat dit vooraf gepland was, was het antwoord steeds: ‘Geen tijd, een andere keer’. Hij was vaak zo in gedachten verzonken dat hij niet eens opmerkte hoe verdrietig zijn kinderen waren telkens hij zei ‘Geen tijd, een andere keer’.
Zelfs ’s nachts kon Theofiel niet ontsnappen aan het zenuwachtige gefladder van het Tijdmannetje. Theofiel had oordopjes nodig om de slaap te kunnen vatten.
Op een zonnige lentedag, terwijl de vogels met hun mooiste lied tevergeefs Theofiels aandacht probeerden te trekken, zag Theofiel tien van zijn zwarte hoofdharen in de soep vallen die hij snel snel aan het opeten was. De haren keken Theofiel lachend aan en deelden hem mee dat ze in staking waren. ‘Wij zwemmen nog liever in de soep dan dat we één dag langer op jouw hoofd moeten doorbrengen. Die ‘moetens’ in dat hoofd van jou verhinderen ons te ademen. Hol jij maar verder, maar dan zonder ons.’ Theofiel voelde hoe zijn hart sneller begon te kloppen, het bloed naar zijn wangen steeg, zijn handen zich tot vuisten balden en zijn poten op de grond stampten. Hij was zó kwaad op de haren dat hij ze één voor één uit de soep haalde en tegen de muur smeet.
‘Kom, snel naar een dokter’ hoorde Theofiel het Tijdmannetje nog zeggen. Even later rende hij alweer de snelheidsduivel achterna, wanhopig op zoek naar een dokter die kon verhinderen dat er nog meer haren uitvielen. De zoektocht naar een dokter gebeurde op een dinsdagavond en Theofiel moest noodgedwongen zijn date met blondine nummer 11 annuleren om op consultatie te gaan bij dokter Goedgemoed, een dokter die volgens haar website gespecialiseerd was in problemen als stress en haaruitval. De praktijk van dokter Goedgemoed was gevestigd midden in de stad, op de 53ste verdieping van een wolkenkrabber. Gelukkig bleek dokter Goedgemoed ook een knappe blondine te zijn zodat Theofiels dinsdagavond niet volledig verpest was.
Na heel wat consultaties had hij al oranje rustpilletjes, stinkende haargroeimiddeltjes en blauwe slaappilletjes uitgeprobeerd… Tevergeefs. Hij bleef haren verliezen.
Omdat er maar geen oplossing kwam en het Tijdmannetje vond dat er geen tijd te verliezen was, begon hij zo hevig met zijn vleugels te flapperen dat er een grote vleugel van zijn lichaam werd afgerukt. Dokter Goedgemoed zat met haar goed gemanicuurde handen in haar geblondeerde extensions en stuurde Theofiel door naar een praatdokter.
Dokter ‘Why’ liet Theofiel binnen in zijn strak design kabinet. Aan de muur prijkte een geprojecteerd beeld van een groot horloge. Theofiel kreeg van het Tijdmannetje en van dokter ‘Why’ welgeteld 60 minuten om zijn probleem uit de doeken te doen. Theofiel had nog maar net het woord ‘haaruitval’ uitgesproken of de praatdokter kreeg al telefoon. ‘Excuseer, een minuutje’, zei de praatdokter en handelde het telefoontje in een sneltempo af. Vervolgens vertelde Theofiel over zijn trouwe vriend, het Tijdmannetje. En nog voor dokter Why dieper kon ingaan op het onderwerp, rinkelde alweer de telefoon. Het Tijdmannetje werd zo zenuwachtig van al het gerinkel, dat hij abrupt ook nog een wijzer verloor. Met nog één vleugel en één wijzer over probeerde het Tijdmannetje zich krampachtig staande (of eerder: vliegende) te houden.
Na veel blablabla en tatata, maar weinig dadada stapte Theofiel 60 minuten later en heel wat dollars lichter met een rugzakje vol zorgen terug buiten.
Hij keek naar zijn goede snelle vriend en zag tot zijn verbazing dat het Tijdmannetje maar op halve krachten meer functioneerde. Zwakjes herinnerde het Tijdmannetje Theofiel aan zijn afspraak in restaurant ‘Stildetijd’ om de verjaardag van zijn dochter ‘Lotte’ te vieren.
‘Ik moet eerst nog even thuis passeren want ben het cadeau’tje voor Lotte vergeten’, zei de man met de hazenpoten. Het Tijdmannetje kon niet meer zo snel vliegen en toch kostte het Theofiel de grootste moeite om hem bij te houden. Hij slenterde achter zijn trouwe vriend aan. Thuis aangekomen ging Theofiel op zoek naar het paar oorringetjes dat hij voor zijn dochter gekocht had. Hij wou even uitrusten op zijn grote bed, en voor hij het wist, viel hij als een blok in slaap. Hij sliep en sliep en sliep. Het Tijdmannetje probeerde angstvallig te rinkelen om Theofiel tijdig op de afspraak te krijgen, maar Theofiel hoorde het niet.
De volgende ochtend om klokslag 7u rinkelde het Tijdmannetje naar goede gewoonte opnieuw om Theofiel te wekken. Theofiel was echter zo moe en uitgeblust dat hij zich omdraaide en opnieuw in een diepe slaap viel. Het Tijdmannetje rinkelde opnieuw. En weer gebeurde hetzelfde. Het Tijdmannetje was op den duur zo opgewonden dat hij nu ook zijn tweede wijzer verloor. Met zijn laatste vleugel bleef hij halsstarrig wapperen.
Drie dagen en drie nachten later werd Theofiel wakker met een schok. Hij had er totaal geen idee van hoe lang hij geslapen had. Toen hij aan het Tijdmannetje wou vragen hoe laat het was, kon hij zijn trouwe vriend nergens vinden. Hij ging rechtop zitten in zijn bed en tot zijn grote ontsteltenis zag hij zijn geliefde spring-in-‘t-veld in stukken en brokken op de grond liggen. Theofiel voelde plotseling hoe elke spier in zijn lichaam pijn deed. Hij zag ook dat hij heel wat haren verloren had. De haren die op zijn kussen verspreid lagen, keken hem verwijtend en somber aan. Langzaam strompelde Theofiel uit zijn bed. Zonder benul van tijd, zonder te weten welke afspraken hem die dag allemaal boven het hoofd hingen, begaf hij zich naar de badkamer. Daar aangekomen staarde hij vol ongeloof naar zijn spiegelbeeld. De wallen onder zijn ogen waren gedeeltelijk verdwenen, maar op zijn hoofd stond niet één enkel haar meer. Hij was volledig kaal. Vanuit het diepste van zijn ziel voelde hij een intense, hevige neiging tot schreeuwen opkomen, maar toen hij zijn mond opende om een klank te produceren, bleef het stil. Toen hij de trap wou afrennen naar buiten toe voelde hij dat hij zo stijf was dat hij nauwelijks kon bewegen. Theofiel viel neer op zijn knieën en begon hevig te snikken van verdriet. Het leek wel alsof de tranen met de kracht van de Niagarawatervallen uit zijn ogen stroomden.
Toen Theofiels tranen opgedroogd waren, keek hij angstig om zich heen. Nu zijn trouwe vriend hem niet meer aanmaande om vanalles te doen, wist Theofiel geen raad met zichzelf. Uiteindelijk slaagde hij erin om recht te strompelen. Zijn spiegelbeeld durfde hij niet meer te aanschouwen. Hij ging op zoek naar een oude hoed die in een stoffige kast lag op een stoffige kamer die hij sinds lang niet meer betreden had.
Toen hij naar buiten wandelde, hoorde hij voor het eerst sinds jaren de vogeltjes fluiten. Hij zag hoe de bloesems van de bomen in volle bloei stonden en hij voelde hoe de zon zijn huid verwarmde. Hij strompelde naar het park en rustte uit onder een boom. De boom begon hem te wiegen als een klein kind. Ook de andere bomen in het park begonnen mee te wiegen op het ritme van Theofiels ademhaling. ‘Blijven ademen, Theofiel’, fluisterden de bomen liefdevol. De bomen begonnen trager te wiegen toen Theofiels ademhaling rustiger werd. ‘Adem in en uit’, fluisterden de bomen, ‘concentreer je op je ademhaling. Laat je gedachten komen en weer gaan.’ Theofiel deed wat de bomen hem influisterden en omarmde zijn wanhoop. Na enige tijd stond hij met hernieuwde energie op en danste met de wanhoop in het rond. De bomen dansten met hem mee. Even later wandelde hij door het park en snoof hij de geur op van elke bloem op die hij tegenkwam. Hij hoorde het gekwaak van de eendjes in de vijver. Hij had oog voor de pracht aan kleuren die het park rijk was.
Met hernieuwde krachten wandelde hij naar huis om de oorringetjes voor zijn dochter op te halen. Hij nodigde zijn kinderen uit naar het park te komen.
Toen zijn kinderen hem in het park troffen, herkenden ze hun vader bijna niet. Wat een rare hoed had hij op en wat een rust straalde hij plots uit. En alsof dat nog niet gek genoeg was, vroeg hij hen ook om samen met hem in het rond te dansen. De kinderen aarzelden even en vroegen zich af of ze geen gek figuur zouden slaan, maar dan begonnen ze zachtjes mee te dansen en algauw lieten ze zich helemaal gaan. Het werd een fijne middag. Theofiel en zijn kinderen genoten met volle teugen.
De volgende dag belde Theofiel naar zijn werk met de mededeling dat hij er een tijdje tussenuit ging. In de periode die volgde, begon hij plannen te maken voor de toekomst: een huisje in het groen met een moestuin en wat dieren, elke dag even naar het park gaan om bij zichzelf te komen, meer tijd voor zijn kinderen, …
En voor even werd het komkommertijd…