"Dat geven ze in Nederland altijd bij de erwtensoep", zei mijn vrouw. We hadden er in een Belgisch-Nederlands grensdorp net een fikse wandeling op zitten. "Nu toch iets om te knabbelen." We zeiden het bijna tegelijkertijd.
Vooral omdat we net voor het einde van de tien kilometer lange wandeltocht een kasteel annex deftig restaurant doorkruist hadden. De geur die uit de keuken kwam, geen erwtensoep wellicht, scherpte onze honger nog wat aan. "We zijn niet meteen gekleed voor de gelegenheid", zei ik terwijl we over het binnenhof banjerden. “Er hangt wellicht meer klei aan onze schoenen dan er in het hele grensgebied te vinden is.”
Twee uur lang hadden we de wandelpalen met een kruisje gevolgd. Een landbouwer had één van de paaltjes na het ploegen van zijn veld plat op de aarde gelegd. "Nu weten we van geen hout pijlen maken", kwam in me op. Het dorp was nog niet in zicht. Gelukkig kozen we de juiste richting.
In het dorp stapten we de eerste beste taverne binnen. Al bleek het ook een hotel en restaurant te zijn. De uitbaatster gebruikte meer dan één woord om ons welkom te heten. “Hoi hoi hoi. Goedemiddag”, zei ze vriendelijk. Vier woorden maar liefst. Wij hadden er tienduizend stappen op zitten. Zij telt op het einde van de dag wellicht tienduizend woorden. Mijn vrouw ging voor de erwtensoep. Of snert. Naast het bord soep lag een bruine boterham met een lapje spek. Een traditie over de grens, zo blijkt.
Ik had tomatensoep, maar bij het zien van de snert - de soep is beter dan het woord - toch ook spijt dat ik die keuze niet had gemaakt. Op mijn telefoon zag ik dat de foto’s omwille van de ochtendmist grotendeels mislukt waren.
Maar het was geen snertdag. Nee, dat zeker niet.