Roepend op mijn zomerse sloefen
en mijn jurk vol bloemen
‘Eeeh poes, toerke doen?’
Met opgezwollen kaken
blazen we al de lucht uit onze longen
in het bootje van plastiek.
We kuieren en kirren,
al tetterend door Muizense straten
mensen grinniken om ons tafereel.
Grassprieten kriebelen aan onze enkels
daar aan de vaart, waar
vissers rust zoeken en ganzen snateren.
Ons gat badend in het nat,
draaiende om en om in het rond,
op het ritme van de wind en de stroom.