Tot ziens, Marianne (deel 1)

29 feb 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

   “Boris!” De stem van vader galmt luid door de gang.

Ik klap mijn laptop dicht en richt mijn blik verschrikt op de wand voor me. Als vader me op deze manier roept, hangt er onheil in de lucht. Mijn ademhaling wordt meteen een stuk dieper en mijn ogen hechten zich vast aan de kinderlijke Disney-figuurtjes op het behang. Ik vind het opeens hallucinant dat ik als prille twintiger nog iedere nacht tussen de drie goede feeën Flora, Fauna en Mooiweertje slaap. Geen mens is ooit op het idee gekomen om het oude behang dat mijn kinderkamer sierde te overplakken. Dit is toch al te gek!

  “Boris!!!”

Ik rijd mijn bureaustoel achteruit. Door de ongelijke vloerplanken lijkt het of er een volgeladen vrachtwagen over een overweg davert. Dat heb je met zo’n aftands huis. Alles heeft zijn beste tijd gehad.

Ik sta op en loop langs het raam. Mijn aandacht wordt getrokken door ons tuintje dat is omgeven door hoge muren, waardoor het op de luchtplaats van een gevangenis lijkt. Als achterophinkend nestkuiken bracht ik er de dagen alleen door. De door grootvader getimmerde schommel was het enige wat me vertier bood. Hoe vaak heb ik niet urenlang over en weer zitten wiegen tot ik misselijk van het plankje kroop en groen als een ui in het gras ging liggen? Ik heb de grootste moeite me in te beelden hoe het moet zijn geweest toen mijn broers en zussen er nog samen speelden. Zij hadden tenminste elkaar om…

  “Boooriiies!!”

Ik onttrek mijn blik aan het tuintje en begeef me schoorvoetend naar de deur. Ik zal maar gevolg geven aan vaders geroep, voor de grens van zijn geduld is bereikt. Je kunt de ouwe tarten, maar je mag het niet te ver drijven, want dan wordt hij giftig.

 

Ik loop de gang op en zie vanuit de studeerkamer vaders hoofd opduiken. Diagonaal! De uitdrukking die er op te lezen staat, liegt er niet om. Zijn geduld raakt uitgeput. Toch bewaar ik mijn slenterpas. Laat het een indicatie voor hem zijn dat ik geen zin heb in het nakende gesprek.

  “Eindelijk!” bijt hij me toe. “Weet je wel hoeveel keer ik je geroepen heb?”

Dat weet ik precies, maar ik ben niet van plan het hem te zeggen. Een klap tegen het achterhoofd is gauw gegeven.

  “Kom binnen!” Hij plakt zich met zijn rug tegen de deurstijl om me door te laten. We raken elkaar even aan. Een secondelang vermengen onze aura’s zich. Voor een stukje. Als twee venndiagrammen die elkaar overlappen. Een onbehaaglijk gevoel. 

  “Ga zitten!”

Ik neem plaats aan het bureau dat in het midden van de kamer staat opgesteld, met mijn rug naar de deur. Zo hoort het. Dat is ons zo aangeleerd. Als vader met zijn kinderen een gesprek onder vier ogen wil hebben, dan ontvangt hij ze als een ambtenaar. Lange tijd hebben mijn broers en zussen zich aan deze komedie moeten onderwerpen. Nu ben ik de enige op wie hij zijn pijlen nog kan richten. De andere vogels hebben het nest al lang verlaten. En dat is wat ik ook zinnens ben te doen. Dat doet me trouwens vermoeden dat het gesprek hierover zal gaan. Eén en ander wordt me wellicht niet gegund. Maar mijn vleugels zijn volgroeid. Het is de hoogste tijd om uit te vliegen.

 

Vader klapt de deur dicht en wandelt achter me door. Hij laat een penetrante geur na. Als hij geëmotioneerd is, zijn z’n zweetklieren de eerste organen die in werking treden. Dat doen ze overvloedig. En zodra hij zich opwindt, begint ook zijn adem te stinken. Zijn adrenaline heeft een hoogst onaangename geur. En het maakt zijn mond droog als kurk. Hij smakt dan als een bejaarde die zijn prothese niet in bedwang kan houden en drinkt overvloedig.

 

Terwijl ik zo ongeïnteresseerd mogelijk voor me uit zit te staren, neemt hij plaats tegenover me en bekijkt me doordringend, wel een minuut lang. Dat voel ik. Met die starre blik tracht hij me te intimideren. Nooit heeft de klok trager getikt dan nu, tenzij die keer dat ik mijn adem inhield in een vergeefse poging een chocoladereep af te dwingen. Het is alsof de secondewijzer de grootste moeite heeft om rond te raken. Af en toe slaakt vader een zucht, als een locomotief die een overschot aan pressie kwijt moet. Met dat hinderlijke geluid wil hij de spanning nog wat opvoeren.

 

Uiteindelijk wint hij het pleit. Ik kijk hem aan van onder mijn wenkbrauwen en voel een walging in me opkomen. Met zijn hoofd lichtjes schuin gehouden en zijn gezicht in een ernstige plooi lijkt hij wel de Godfather die zich opmaakt om de verdediging te aanhoren van een man die zichzelf in diskrediet heeft gebracht. Hij lijkt klaar te zitten om met een simpele handbeweging over mijn leven te beschikken. Maar het vertoon is lachwekkend. Van een tweedehands Marlon Brando gaat geen dreiging uit. Hij kan niet verbergen dat moeder hem weer eens een kelk heeft toegeschoven die hij liever aan zich voorbij had laten gaan. Dat komt zijn geloofwaardigheid niet ten goede. Overigens beginnen de tics, die hem kenmerken als hij nerveus is, de kop op te steken. Zijn neuspunt beweegt af en toe bliksemsnel van links naar rechts. En bij tussenpozen knippert hij met zijn wimpers met de snelheid van libellenvleugels. Als de tensie nog wat groter wordt, zal hij met zijn hand langs zijn haren beginnen te strijken. Of wat daar nog van overblijft. De bovenkant van zijn schedel is kaal als een varkensblaas en daar schaamt hij zich kennelijk over. Hij heeft de schaarse haren boven zijn rechteroor laten doorgroeien met als doel dat desolate schedellandschap te bedekken. ’s Morgens, na de douche, spreidt hij dat busseltje armetierige pijlen zorgvuldig uit over zijn kale kruin, om het vervolgens de hele dag met een kundige handbeweging op zijn plaats te houden. Met pink en ringvinger schuift hij onder de lok door, terwijl de andere vingers er zachtjes overheen strijken, zodat alles weer netjes komt te liggen en opnieuw de illusie kan worden gewekt dat hij haar op zijn kruin heeft. Hoe nerveuzer hij wordt, hoe frequenter hij deze dwanghandeling toepast. Ik denk plots terug aan die keer aan zee toen hij zijn haarlok met een bus lak te lijf was gegaan, in een poging de nijdige stormwind het hoofd te bieden. Bij de eerste forse rukwind klapte het luik open alsof er een springveer in zat, en leek het alsof er aan de zijkant van zijn hoofd een dakgoot hing te bengelen. Wat heb ik me toen kapot gegierd.

  “Zit jij daar te monkellachen?” hoor ik hem vragen.

Ik tracht mijn mondhoeken in bedwang te houden en blijf emotieloos voor me uit zitten staren. Uiteindelijk steekt hij van wal. Best, anders zaten we hier overmorgen nog.

  “Jongen... je weet wellicht waarom ik je heb geroepen?” vraagt hij.

Ik hef mijn schouders hoog. Natuurlijk meen ik te weten waarover hij gaat zitten zeiken, maar dat hoef ik hem niet kenbaar te maken. Het initiatief hoort volledig bij hem te liggen.

  “Die plannen van je…” Hij bouwt een weloverwogen stilte in. “Je weet wat ik bedoel?”

Ik haal opnieuw mijn schouders op. Mijn apathie versterkt zijn nervositeit. Onder zijn oksels begint zijn hemd al wat donkerder te kleuren en het eerste gesmak klinkt op. Hij schraapt zijn keel. Een teken dat het echte sermoen gaat losbarsten.

  “Jongen…” De geladenheid waarmee hij dat woord uitspreekt… “er is iets dat je dient te weten. Je beseft dat je de laatste bent van vijf om het nest te verlaten?”

Ja, natuurlijk besef ik dat! Wat denkt hij dan?

  “Maar besef je ook dat de laatste de moeilijkste is om te laten gaan? Zeker voor een moeder die zo met haar kinderen is begaan als die van jullie. Moeder leeft voor haar kinderen, jongen. Dat weet je toch.”

Ik richt mijn ogen verveeld op het plafond. Die overlangse barst lijkt met de dag breder te worden. Vroeg of laat valt ons huis in twee gelijke delen uit elkaar! Dat lijkt me een zekerheid.

Vader gaat intussen onverstoorbaar verder. “Moeder heeft het altijd al moeilijk gehad als er eentje wegging,” hoor ik hem doorzeuren. “Ze zijn ook allemaal zo vroeg vertrokken, je broers en zussen. Bea was natuurlijk een apart geval. In haar toestand konden we haar niet langer thuishouden. Maar de andere drie… ze konden niet gauw genoeg de deur uit zijn...”

Ik meen een vreemde klank in zijn stem waar te nemen. Alsof zijn keel dicht zit. Onwillekeurig kijk ik hem aan. Ik wil zien wat in zijn ogen speelt. Verbaast het hem werkelijk dat mijn broers en zussen zo snel mogelijk wegwilden uit dit onaandoenlijke nest?! Of is hij geëmotioneerd bij de gedachte aan Bea die ze in een instelling hebben geplaatst omdat ze door een autismespectrumstoornis al sinds haar geboorte in een ‘andere wereld’ leeft? Ik zie hem dromerig voor zich uit kijken, alsof hij de mislukkingen van zijn leven aan zijn geestesoog voorbij ziet trekken. In colonne. Maar dan schudt hij zijn demonen van zich af met een bruuske hoofdbeweging, die zijn haarlok voor zijn ogen doet schuiven.

  “Boris, geef toe: jullie hebben het hier toch goed gehad…” zegt hij, terwijl hij met zijn vingers de lok weer goed legt. Zijn toon duidt op diepgewortelde twijfel. Hij buigt zijn bovenlichaam naar me toe en kijkt me indringend aan. “Wees eerlijk, jongen, jullie hebben toch nooit iets tekort gehad.” Hij sméékt haast om een bevestiging. “Mama heeft jullie een onbezorgde kindertijd gegeven. Ze was er altijd. Ze voedde jullie, kleedde jullie, zorgde ervoor dat jullie altijd piekfijn in orde waren, dat jullie op tijd op school kwamen. Ze deed de was, de plas, de strijk… En ik wil mezelf niet op een voetstuk plaatsen, maar ook ik heb me uit de naad gewerkt, jongen. Dag en nacht. Ik heb me uitgesloofd voor jullie. Als een slaaf. Besef je dat?” Ik zwijg in alle talen. “Boris?” Ik knik vaag. “Ik wil het je horen zeggen.”

  “Ja, vader.”

  “Wel dan!” In die twee woorden zit alles vervat. Alle frustraties die moeder en hij delen. Wat zijn ze toch een zielig stel.

  “Is dat alles wat je kwijt wilt? Besef je wel wat je ons aandoet?” Hij kijkt me aan met de blik van een rechercheur die vastbesloten is een bekentenis los te peuteren bij een man die is voorgeleid bij gebrek aan een echte verdachte. Om de communis opinio te sussen, die belichaamd wordt door moeder.

  “Wat doe ik jullie dan aan?” vraag ik.

Hij gooit zijn handen in de lucht. “Je gaat me toch niet vertellen dat het je niet kan schelen dat je moeder kapot gaat van verdriet door jouw schuld! Door jouw schuld!!!”

Omdat ik stoïcijns blijf onder zijn emotionele chantage, begint hij zijn geduld kwijt te raken, met als gevolg dat zijn redevoering wanordelijker begint te worden. Hij springt van de hak op de tak, alsof hij de draad kwijt is. Als een acteur die een black-out heeft en dan maar alle zinnen begint op te dreunen die hij zich herinnert, in de hoop zo weer to the point te komen. Plots heeft hij het over mijn studies die ik heb stopgezet omdat ik er niks van bakte. Dat de door hen gekozen studie te hoog gegrepen was voor een middelmatig begaafde jongen als ik, schijnt bij hen nog steeds niet door te dringen. Tegelijk splitst hij me het verwijt in de maag dat ik beter af en toe een boek zou vastpakken in plaats van de hele dag op die “stomme” computer te zitten tokkelen. Een typische uitlating van een informatica-Neanderthaler die er nog net in slaagt om een telefoonnummer in te toetsen, maar zelfs geen sms kan sturen.

Daarna gaat hij even door over de gezondheid van moeder. Hij wilt me écht doen geloven dat ze ziek is van mijn beslissing. Maar als ze érgens ziek van is, dan is het van haar zin niet te krijgen. Ik ken haar! Vervolgens heeft hij het nog even over het vage begrip ondankbaarheid, om via die weg te belanden bij de essentie van zijn betoog. Het heeft er alle schijn van dat mijn geplande sabbatjaar in Australië, waarmee ze kwaadschiks hebben ingestemd, niet het grootste struikelblok is. Wel dat ik me in een onbewaakt ogenblik heb laten ontvallen dat ik na mijn terugkeer op mezelf wil gaan wonen. Dat had ik beter niet gedaan. Maar hoe gaat dat als je hart ergens van vol is? De mond loopt er dan gauw van over.

Hij wilt dat ik hem één goede reden geef waarom ik dat zou doen, op mezelf gaan wonen.

Ik kijk hem aan. Als ik op mijn deductie mag vertrouwen, verraadt zijn blik een zekere angst. Volgens mij is hij bang om alleen met moeder achter te blijven. Dát is het! En eerlijk: ik kan me daar iets bij voorstellen. Het wordt geen pretje voor hem, alleen met moeder. Ze kan het bloed vanonder zijn nagels halen. Maar mijn bestaan wordt niet gerechtvaardigd door het fungeren als bliksemafleider.

Ik deel hem mee dat ik over enkele maanden 21 word. Ik meld het maar even, je weet nooit dat het hen ontgaan is. Ze behandelen me tenslotte nog steeds als een jochie dat pas uit de baarmoeder is gefloept. Met hun achterlijke behang!

 

Zijn neuspunt gaat nu haast onophoudelijk over en weer. En zijn zweetgeur is niet meer te harden. Kan er misschien een raam worden opengezet?

Hij smakt enkele keren en giet water uit een kruik over in een glas dat hij op voorhand op zijn bureau heeft klaargezet. Hij drinkt gulzig, als een diabeticus. Er loopt zelfs een fijn straaltje water over zijn kin.

Na zijn mond bevochtigd te hebben, begint hij opnieuw over moeder. Het klinkt alsof hij een ingestudeerde tekst opzegt. Hij drukt me nogmaals op het hart dat ze het er verschrikkelijk moeilijk mee heeft me te moeten afgeven. Hij voegt er aan toe dat het voor haar veel meer is dan het omslaan van een bladzijde; dat ze het gevoel heeft na mijn uittocht aan het laatste hoofdstuk van haar leven te beginnen. Ik antwoord dat ik daar begrip voor heb, maar dat ik niet tot aan mijn pensioen onder hun vleugels wil blijven leven. En dan begaat hij de kapitale fout om me te zeggen dat ik later, als ik zelf kinderen zal hebben, wel anders zal piepen. Ik voel mijn bloed stollen. Begrijpt hij dan niet dat adolescenten, met inbegrip van jong volwassenen, een hekel hebben aan zulke uitlatingen?

Ik werp hem in het gezicht dat ik nooit kinderen zal hebben; dat ik niet inzie waarom ik mijn bedenkelijke genen zou moeten doorgeven en dat de wereld toch al overbevolkt is. Meteen eindigt het gesprek. Zodra vader aanvoelt dat zijn argumentatie tekortschiet tegen die van zijn opponent, haalt hij bakzeil.

  “Goed,” zegt hij, nadat hij nog een slok heeft genomen. “Je denkt dus vastbesloten te zijn?”

  “Ik bén vastbesloten,” verbeter ik.

  “Oké, dan zijn wij uitgepraat.” 

Hij hijst zich overeind en gebiedt me eveneens op te staan. Ik laat me de gang opjagen en wil naar mijn kamer gaan, maar hij roept me terug.

  “Jij gaat naar beneden,” zegt hij.

  “Beneden? Wat moet ik daar gaan doen?”

  “Denk je er zo vanaf te komen? Jij gaat het zelf uitleggen aan je moeder, jongen!”

Ik voel het bloed uit mijn gezicht wegtrekken. Een preek van vader doorsta ik moeiteloos. Maar een scène van moeder…

 

Gelaten daal ik achter hem de trap af. Mijn hart klopt in mijn keel als we halt houden voor de deur van de woonkamer.

 

(foto: ©photosuus)

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

29 feb 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket