misschien waren we ooit weekdieren
met een verborgen schoonheid
dat zeg je mij
als ochtendpret in bed
en je glijdt van me af
jouw voorkant had een spier
zo complex
mijn voorkant had een mond en tanden
instrumenten om de pret mogelijk te maken
we aten samen
lagen aan zee bij de schelpen
het wroeten in zand bracht ons verder
naar de overgang
jij at mij
ik at jou
wij hadden lief
zei ik
weet je dat nog
we kregen een skelet van onze ouders
of voorouders
en kalkrijk behoorden we tot het dierenrijk
een dier voor ons plezier, lachten we
van armoede hadden we nooit gehoord
van spieren evenmin
maar we gebruikten ze en gebruikten de ander
en onze rijkdom
ik herkende jou
jij herkende mij
in hersenen
in mossels en slakken
we werden daar traag mens