Het is zomervakantie en we zijn op de terugweg van een weekje Center Parcs. Nog voor we weer thuis zijn, vraagt onze zesjarige zoon of er een vriendje mag komen spelen.
Prima, gezellig voor hem – hij is enig kind – en eerlijk gezegd ook wel gemakkelijk voor ons. Want we komen uiteraard met een berg was terug en in een tuin waar het onkruid een hele week naar hartenlust heeft mogen groeien en bloeien. En dan zijn er nog hopen klusjes die we altijd, naïef als we zijn, denken in de vakantie te gaan wegwerken. Dus ja, laat dat vriendje maar komen.
Er zijn een aantal op vakantie dus gooi ik maar een algemene oproep in de klassenapp. Onze zoon zegt tot mijn verbazing: “Ik hoop dat het een meisje is.” En jawel hoor, een meisje uit zijn klas komt graag spelen. Hij blij. Wij blij.
Na een oriëntatieronde langs het speelgoed van zoonlief, besluiten ze al snel te gaan knutselen. Gekleurd papier, stickers, Prittstift, schaar en plakband op tafel en dan gaan ze los. Zalig om te zien. Maar het wordt nog leuker. Ik kijk naar hun knutselbezigheden en zeg:
“Mooi hoor, jongens.” Vervolgens vertrek ik naar de keuken om wat eten en drinken voor ze klaar te maken.
Zij: “Zegt je mama altijd ‘jongens’?”
Hij: “Ja, mijn mama is een verstrooide professor.”
Dan gaat hij op iets zachtere toon verder: “En mijn papa zit altijd op de wc.”
Waarschijnlijk kijkt ze hem ietwat ongelovig aan, want hij vervolgt: “Echt waar, de héle dag.”
Heerlijk, die kindergesprekken. Wat ben ik blij dat we een open keuken hebben. En een dichte wc.