Uitverkoop

11 apr. 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

David kreeg kippenvel wanneer hij het raam van zijn slaapkamer opende en de koude wind zijn verwarmde kamer betrad.

Het was herfst en de straat was gevuld met gele en bruine bladeren. De boom die in hun voortuin stond en die in de lente rode appels kreeg, stond er nu dreigend en bijna kaal bij onder het schijnsel van de lantaarnpaal.

David keek even geniepig naar de deur van de slaapkamer, voordat hij een verfrommeld pakje Marlboro tevoorschijn haalde en er een krom sigaretje uitviste. Met zijn hand beschermend voor de vlam tegen de wind, stak hij hem snel aan en inhaleerde diep.

Hij was pas twaalf en zat in het eerste middelbaar. Zijn moeder zou gek worden moest ze weten dat hij rookte. Niet dat dat hem zoveel deerde. Sinds de dood van zijn vader, een klein half jaar geleden, was hun relatie nog gespannener geworden.

Zijn vader was gestorven door een “ongeluk”. Hoe het juist was gebeurd wist niemand, maar voor één of andere reden had hij fel aan zijn stuur getrokken, waardoor hij tegen een boom was beland. Hij was op slag dood geweest.

Na de dood van zijn vader had hij zelfs even gedacht dat zijn moeder er voor iets tussen zat. Om hen uit elkaar te drijven.

Het was iets na negen uur dertig in de avond. Voor zijn moeder lag hij nu in bed. Maar slapen deed hij vaak pas rond middernacht. Gelukkig was er geen raampje in zijn deur, zodat zijn moeder vanuit haar eigen slaapkamer niet kon opmaken of zijn licht brandde of niet. Als hij rookte deed hij voor alle zekerheid toch maar het licht uit.

David staarde naar het huis aan de overkant. Zo lang hij zich kon herinneren stond het huis leeg. Het was inmiddels een bouwval geworden.

Het roestige hekje stond open dat toegang gaf tot een woelige voortuin met hoog gras en brandnetels. De voordeur die ooit wit was geweest, was nu groenachtig bruin en de sporen van de witte verf hingen als strepen bloed over het hout.

Vroeger toen hij klein was speelden ze er waarheid of durven. Dan moest iemand er naar binnen gaan en er vijf minuten in verblijven. Hij had gedurfd, al was hij de volle vijf minuten doodsbang geweest. Hij herinnerde zich nog goed dat het naar vermolmd hout had geroken. Zo moesten lijken ruiken als ze al een tijdje onder de grond lagen, had hij gedacht. Telkens als het hout in het huis kraakte, had hij verwacht één of ander doemfiguur te zien, maar gelukkig was dat uitgebleven.

David moest grijnzen bij de gedachte aan zijn kinderlijke angst. Nu deed het huis hem niets meer. Gewoon een krot dat hun anders zo keurige straat ontsierde.

Hij hoorde stappen en wilde al meteen de sigaret doven, toen hij merkte dat er een man over straat liep. Hij had een zwarte aktetas bij zich, en droeg een lange zwarte mantel en een al even zwarte hoed.

Zijn nieuwsgierigheid hield David tegen om snel het raam te sluiten. Hij was altijd bang dat een bekende hem zou betrappen en het aan zijn moeder zou vertellen dat hij rookte. Maar aan de andere kant wist hij ook dat veel meer dan het oplichtende puntje van de sigaret er niet te zien kon zijn.

De man liep het hekje door van het huis aan de overkant. Hij liep snel en resoluut. Alsof het huis van hem was. David hoorde het kraken van de treden naar het portiek tot in zijn slaapkamer.

Maar toen zag hij iets vreemds. Het deed hem schudden met zijn hoofd. Want wat hij had gezien kon helemaal niet; de man was, zonder de deur te openen, er dwars door naar binnen gegaan.

David wilde hier het fijne van weten. Het kon niet anders dan dat hij het verkeerd had gezien. De duisternis deed wel vaker rare dingen met je gezichtsvermogen. Enge dingen. Maar waarom zou iemand dat bouwvallig krot betreden? Wat zou iemand daar te zoeken hebben?

David doofde snel de sigaret aan de buitenkant van de muur, en gooide het peukje met een harde zwaai het koude herfstweer in.

Snel klom hij op het houten dakje van hun portiek. Hij liet zich er aan hangen totdat hij de balustrade onder zijn voeten voelde. Vervolgens sprong hij naar de grond. Het gras voelde koud aan onder zijn blote voeten.

Zachtjes deed hij het hekje van hun eigen voortuin open, zodat het niet zou piepen. Snel liep hij naar de overkant.

Naarmate hij de deur naderde, werd zijn pas steeds onzekerder. Wat als hij juist had gezien? Wat als geesten, boze geesten, bestonden? Wat als de man hem betrapte? Onwillekeurig moest hij denken aan de horrorfilms dat hij had gezien en waarin de nieuwsgierige personages altijd de eerste de pijp uitgingen.

Maar dit is de werkelijkheid en niet één of andere slappe horrorfilm, hield hij zichzelf voor. Zachtjes liep hij de treden naar de voordeur op, elke trede kraakte heel zacht onder zijn voeten.

De deur stond op een kier, merkte hij. Hij haalde opgelucht adem. Misschien had hij toch verkeerd gezien, en had de man wel degelijk de deur opengedaan.

De deur gaf moeizaam mee wanneer hij ertegen duwde. Hij deed hem maar amper open genoeg, zodat hij erdoor naar binnen kon glippen. Hij was bang dat ook de deur geluid zou maken, en de man zou alarmeren.

Hij hoorde stemmen uit een aanpalende kamer. Licht scheen door een kier, alsof het huis nog elektriciteit had, maar dat kon niet.

Zachtjes tippelde hij naar de deur en staarde door de kier naar binnen.

De man in de zwarte mantel had gigantische lange nagels, zag hij. Ze waren geslepen in punten zoals van het monster uit Bram Stoker's Dracula dat hij ooit op televisie had gezien toen zijn moeder niet thuis was.

De man die het licht maakte, herkende hij meteen. Zijn korte stoppelbaard, zijn fijne lippen, zijn iets te dikke neus. Hij droeg nog steeds de kleren waarin hij was verongelukt.

David hield zijn handen voor zijn mond om een beverige zucht te onderdrukken.

“Ik kan je twee dagen geven... Maar de hamvraag blijft wat je ervoor over hebt”, zei de man in de zwarte mantel.

“Alles! Alles heb ik ervoor over”, zei zijn vader.

Onder het zachte schijnsel van de zaklamp zag David hoe de man in de zwarte mantel grijnsde. Meteen verscheen er weer kippenvel op de huid van David, en deze keer niet van de koele herfstwind.

“U weet dat ik zielen nodig heb om mijn quotum te halen.”

“Zeg maar wie je wilt... Zolang het maar niet mijn zoon is... “

“Uw vrouw... Ze heeft kanker. Nog amper enkele maanden, misschien een jaar te leven. Ze weet het niet...”

“Alsjeblieft, je kunt mijn zoon toch niet zonder ouders achterlaten...”

“Over een jaar heeft hij geen ouders meer! Dus wat maakt het uit?”

David schrok. Zijn moeder... Kanker... De woorden sijpelden maar langzaam tot hem door. En zijn vader die bereid was alles te geven voor twee dagen. Twee dagen van wat?

Er viel een kort hiaat waarbij de mannen elkaar aankeken.

“Het is te nemen of te laten!”, zei de man in de zwarte mantel.

“Alsjeblieft, niet zijn moeder! Ik heb veel slechte dingen gedaan in mijn leven, maar niet zijn moeder!”

“De keuze is aan jou! Wil je die twee dagen of niet?”

“Natuurlijk wil ik die twee dagen... En wat zal er gebeuren met haar?”

“Hetzelfde als met jou... Ik zal haar niet laten branden in de hel!” De man in de zwarte mantel lachte zo angstwekkend dat David al wilde weglopen.

“Je weet dat je haar gewelddadig aan haar einde moet helpen?”

Zijn vader knikte.

“Goed...” zei de man met de lange nagels. Hij hurkte zich neer, waarna hij zijn aktetas opende en er een geel uitziend papier uithaalde.

“Geef me je pols.”

Zijn vader strekte zijn arm uit. Met de zwarte, lange nagel van zijn duim gleed de man over de pols. Eerst leek er niets te gebeuren, maar dan verscheen er een donkere streep bloed.

Zijn vader wilde zijn hand wegtrekken, maar de man hield hem stevig vast tot er bloed uit de wonde op het papier sijpelde.

Opnieuw grijnsde hij die vreselijke grijns.

“Ik heb nog nooit iemand gedood...” verzuchtte zijn vader.

“Het is gemakkelijker dan je denkt... Ik heb er velen ingefluisterd, en de meesten werden er verslaafd aan!”

David bracht zijn hand voor zijn mond om een snik te onderdrukken. Zachtjes liep hij weg van de deur, maar hij kon niet verhinderen dat de houten vloer onder zijn voeten kraakte.

“Er is hier iemand!” hoorde hij de man met zijn krakerige stem bevestigen.

Zich niets meer aantrekkend van het geluid dat hij maakte, rende David zo snel als hij kon het huis uit naar de overkant. In een paar seconden was hij op de houten balustrade geklommen, en terug zijn slaapkamer in geklauterd.

Snel deed hij het raam dicht en staarde naar de overkant.

De man in de zwarte mantel stond voor de deur. Hij staarde naar hem, dat voelde hij.

Snel dook hij zijn bed in. Net op tijd, want op dat moment ging de deur van zijn slaapkamer open en zag hij zijn moeder staan.

“Ik hoorde je gillen... Heb je een nachtmerrie gehad?” vroeg ze bezorgd.

Hij wist niet dat hij had gegild, maar hij wist wel wat hij had gezien en gehoord.

Zijn vader zou zijn moeder vermoorden.

Binnen de twee dagen...

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

11 apr. 2014 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket