Andrea’s vingers zochten de verroeste ijzeren grendel nadat de oude poort met een enorme zwaai dicht knalde. Ze schoof de pal in het kreunende slot, draaide zich om en zonk snikkend door haar knieën, haar rug tegen het vermolmde hout. Zo bleef ze minutenlang zitten terwijl ze haar sidderende lichaam onder controle probeerde te krijgen.
De ramen van het huis wierpen met grote gele ogen strepen over het verwilderde gras en het smalle betonnen pad van de tuin. Rond een eettafel met blauwwit geëmailleerd blad stonden vier ijzeren tuinstoeltjes met sierlijke krullen. Op de tafel wapperden de randen van servetjes op en neer. De windgong in de olijfboom klingelde zenuwachtig een metalen lied. Andrea sloot de ogen terwijl de avondbries haar voorhoofd streelde. Het maakte haar rustig, deed haar langzaam weer bij zinnen komen. Ze slaakte een diepe zucht en ze liet zich langzaam op de grond zakken, de armen rond de knieën. Hij is weg, dacht ze. Hij is eindelijk weg. Ze zuchtte en streek het loshangende haar uit haar ogen.
Ze had hem nochtans zien komen toen ze even opkeek uit het boek dat ze las. Een breedgeschouderde donkere schaduw, die met gedecideerde pas het doodlopende steegje in was gewandeld dat uitgaf op de toegangspoort van de tuin. Ze had zich vrolijk gemaakt over zijn lichaamsbouw, bijna even breed als lang. Hij hield zijn gespierde armen een eindje van zijn lichaam, wat houterig omdat hij niet vlot kon bewegen. Een overtrainde bodybuilder, had ze gedacht, misschien een buurman die goeiedag kwam zeggen? De buren waren zeker op de hoogte dat ze het huisje voor drie weken van haar vriendin had gehuurd. De man stapte door de poort en kwam met een onverwachte snelheid op haar af. In een mum van tijd stond hij vlak voor haar. Hij bekeek hij haar van kop tot teen.
‘Hallo,’ zei hij. Zijn stem klonk diep en gejaagd. Hij stak een zware, harige hand uit.
‘Mijn naam is Karl.’ De man sprak Duits. ‘Ik zag jou van ver in het licht, het enige licht in de straat en ja, ik weet niet wat ik dacht! Je leek wel een engel. Ik werd letterlijk naar jou toe gezogen! Wat een mooie vrouw ben je, met dat blonde haar!’
Hij zette nog een stap vooruit en stond nu zo dichtbij dat zijn gezicht geen twintig centimeter verwijderd was van dat van haar. Hij greep haar hand en schudde die onhandig. Andrea keek in zijn dicht bij elkaar staande ogen en hapte naar adem. Dit was geen buurman. Deze man had hier niets te zoeken.
‘Ik ben sinds een paar dagen hier,’ zei hij ‘Uit Zwitserland.’ Hij zag haar blik. ‘Met de bus.’
‘Ha,’ antwoordde Andrea flauwtjes ‘Een toerist dus, zoals ik.’ Haar Duits was niet erg goed, maar goed genoeg om zich verstaanbaar te maken.
Zijn gezicht was hoekig, alsof het was gebeiteld uit een ruwe rots. Hij lachte zijn vergeelde tanden bloot.
‘Ja,’ zei hij ‘Een toerist, noem het zo maar. Jij spreekt mijn taal! Ben je Franstalig normaal? Of wat? Of van waar BEN je?’ Hij brulde het plots uit van het lachen.
Andrea deinsde achteruit.
'Karl,’ zei hij weer ‘Karl is mijn naam. Ik mag eigenlijk niet alleen weg, zeker nu niet. Mijn begeleider zal boos zijn. Hè, na die busreis wil je wat rondstappen. Te lang stilgezeten, weet je. En toen zag ik jou. In dat licht … mijn engel!’
Hij ontblootte nogmaals zijn tanden in een brede grijns. Ze stond met haar rug naar het verlichte huisje. Ze kon niet weg. De tuinpoort stond nog open, maar deze vreemde man barricadeerde de weg tussen haar en de rest van de wereld en het zag er niet naar uit dat hij haar door zou laten.
Met zijn plompe harige hand wees hij naar de tafel.
‘Kom, laat ons wat zitten en praten.’
Andrea toverde een vage glimlach op haar gezicht.
‘Ik wil wel even met je praten, maar ik kan je niets aanbieden,’ probeerde ze.
Hij wuifde haar opmerking weg, schoof een tuinstoel achteruit en ging zitten.
‘Dat is niet erg, hoor,’ zei hij ‘Je voelt toch dat dit niet zomaar is!’ Hij keek haar aan en zijn ogen glinsterden.
‘Mijnheer, ik heb …’ Hij liet haar niet uitspreken.
‘Het is Karl en ik denk dat dit niet zo maar een toevallige ontmoeting is. Dit is voorbestemd. Ik moet bij jou blijven, geloof ik!’ Hij gooide zijn hoofd in zijn nek en zijn bulderende lach sneed door haar hoofd. Hij stak zijn harige hand uit en legde die op haar schouder.
Ze verstijfde en schoof een eindje van hem vandaan terwijl ze hem zenuwachtig aan de praat hield. Hij vertelde over zijn geboorteland, zijn geboortestad Bern, over hoe hij na zijn ontslag in de psychiatrie was beland, over de therapie die hij kreeg, zijn reis naar hier. Ze knikte af en toe begripvol, maar intussen maalden haar gedachten rusteloos door haar hoofd. Haar handen beefden, haar mond was kurkdroog. Hoe kreeg ze in hemelsnaam die kerel buiten. Hij praatte in horten en stoten en soms verhief hij zijn stem met zulke kracht dat ze dacht dat hij haar iets ging aandoen. Met één zwaai zou hij haar tegen de grond smijten, op haar trappen en haar vernietigen. Wat was hij eigenlijk van plan? Haar hart bonsde wild in haar keel. De kerel was een gek. Ze was helemaal alleen, haar gsm lag binnen op de keukentafel achter een gesloten deur.
Karl staarde een tijdje stilzwijgend voor zich uit, diep in gedachten verzonken. Plots richtte hij zich op, keek rond en focuste zich weer op haar.
‘Lijkt wel een mooi huisje, niet? Ik wil wel eens gaan kijken.’ Hij boog zich voorover en kuste haar op de mond.
‘Dat wil ik niet!’ riep ze, terwijl ze met de rug van haar hand over haar mond veegde.
‘Elke duivel heeft een engel nodig,’ antwoordde Karl.
Binnen in het huis klonk het breken van glas. Zonder verder nadenken stond ze op en wees in de richting van de voordeur.
‘Ik roep mijn man,’ zei ze. Vooraleer Karl kon reageren riep ze met luide stem, ‘Tim … Ti…im!’
Binnen ging een nieuwe lading glas tegen de grond. Karl sprong in paniek overeind en keek haar ontzet aan.
‘Oh, er is nog iemand hier dan?’
‘Ja, natuurlijk!’ zei ze. ‘Tim, mijn man en Peter, mijn schoonbroer. Ze zijn alle twee boven, ik kan ze halen als je dat wilt!’ Haar onderlip trilde.
‘Misschien moet ik dan toch maar gaan?’ mompelde hij aarzelend, ‘Ik wil geen ruzie krijgen. Ik wist niet dat je een man had, misschien vindt hij het niet zo leuk om mij hier te zien.’ Er klonk twijfel in zijn stem. Zijn kleine ogen priemden in die van haar en hij keek haar onderzoekend aan. Ze deed alle moeite om vriendelijk naar hem te glimlachen. Please, laat hem vertrekken, laat hem weggaan, dacht ze.
‘Ja, je kan maar beter gaan,’ zei ze. Haar stem klonk vlak, ‘Mijn man houdt niet zo van mensen die hij niet kent en ik wil hem eigenlijk liever niet storen.’
‘Ok dan’ zei hij. Hij draaide zich om en stapte weg, door de poort, het steegje in. Hij sprak geen woord meer, keek niet eens meer om. Ze keek hem na tot de diepe duisternis hem opslokte en sloeg dan de poort dicht.
Toen Andrea uiteindelijk wat bekomen was, liep ze naar het huisje en opende de deur. Een bol met ros haar sprong op tegen haar, blafte en piepte.
‘Chips, ik ben nog nooit zo blij geweest om jou te zien!’ Hij wist van geen ophouden, opgelucht dat hij eindelijk buiten kon. Hij zag hoe ze keek naar het glas dat hij in de keuken had omgestoten en jankte hartverscheurend met zijn bek dicht, kop hoog in de lucht als een wolf. Andrea streelde door zijn dikke pels en stelde hem gerust. 'Het is niet erg, Chips,het is oké.’ Hij likte met zijn grote roze tong over haar neus. 'Je bent mijn reddende engel.'
Ze veegde het glas bij elkaar, nam een oude krant uit de papierbak en vouwde die open, klaar om het glas ermee in te pakken. Haar oog viel op een foto op pagina drie. Ze wreef met woeste gebaren de gekreukte krant glad. Vorige week werd een onbekende man dood aangetroffen in de haven van La Ciotat. Wie inlichtingen kan veschaffen, wordt verzocht zich te melden bij de plaatselijke autoriteiten. De rest vervaagde, Andrea’s hoofd tolde. Ze herkende de man op de foto maar al te goed. Het was Karl.