kanariepietjes geeuwen
alle koontjes opgegeten ‘t water
opgedroogd en is het niet de mol
diep in de grond die naar een
vlucht over de kleuren van
te felle bloemenvelden hunkert
doorsnee ovenkoekjes
in het uitstalraam ook potjes
oorsmeer voor de gladde jongens
paling zwemt verscholen
grachten vol geslinger
troost je want ze leggen
nooit een knoopje
in de nek van de verveling
levendig en fabelachtig
alles went en wordt gewoon
ik zie een vrouw met
weggezakte silicone weet
dat ze gelukkig nog de ruiten
mijn Toyota poetsen kan
het glas het hunkert niet
de puntjes zijn van steentjes
diamanten, zeg ik haar
ik heb een kelder vol
geslepen ben ik straks
verkoop ik nog de zakken
lucht in overvloed en van de
zonnige gedachten word je
lekker bruin, vertel ik haar
zwart als chocolade
over weemoed heb ik
wijselijk gezwegen
weggesmolten fluisteringen
dat wil niemand nog
ik kijk haar na ik lik
vanillesmaak mensengeblaat
lag op mijn lippen en ik hoop
dat je van ijsjes frisse windjes laat
uit de reeks 'Over eelt en zurkelteelt'