Vampier in de servieskast
Ik zie nog voor me hoe mijn oma zat te lezen in haar bruin gebloemde leunstoel. Haar hoofd voorovergebogen. Haar neus slechts een tiental centimeters verwijderd van een opengeklapt boek op haar schoot. Een echte oma met grijs krulletjeshaar die koekjes bakte en zelfgemaakte schorten droeg met katten erop. Dat ze vooral horror las zou je in eerste instantie niet verwachten.
Haar verzameling horrorboeken stond op een lange plank boven in de servieskast. Ik durfde er als kind amper naar te kijken. Tegelijkertijd kon ik mijn ogen er niet vanaf houden. Soms schoof ik er eentje tussenuit en keek ik met ingehouden adem naar de afbeelding op de kaft. Daar had ik dan meteen spijt van, omdat ik wist dat ik er ‘s nachts wakker van zou liggen.
Ik verzon er mijn eigen verhalen bij en vanonder mijn dekbed spiedde ik mijn donkere slaapkamer rond om te controleren of er zich ergens monsters, vampiers of geesten schuilhielden. Het gevoel dat ze zomaar zouden kunnen opduiken, gaf gestalte aan mijn angst voor het onvoorspelbare en het onbekende. Iets waar mijn kinderbrein nog geen woorden voor had.
Het is dan ook niet vreemd dat ik, als beginnend schrijver, teruggreep naar die archetypische monsters uit mijn jeugd. In mijn eerste poging een boek te schrijven werd mijn hoofdpersonage, dat net zoals ik Surinaamse roots bezat, geteisterd door een vampier uit het Surinaamse, koloniale verleden. Hoe meer het verhaal vorderde, hoe meer ik begon te beseffen dat ik onbewust een gegeven uit mijn leven, dat te groot was om te begrijpen, had vormgegeven als een monsterlijk wezen dat mijn hoofdpersonage achtervolgde, isoleerde en langzaam leegzoog.
Toen mijn manuscript af was, heb ik de vampier echter een houten staak door zijn hart geslagen. Hij was te clichématig. Bovendien gaan vampiers en literatuur niet goed samen. Je moet van goede huizen komen om de gemiddelde literatuurliefhebber mee te slepen in een bovennatuurlijk verhaal. Omdat ik niet gevangen wilde worden in het hokje van de genreschrijver keerde ik mijn vampier de rug toe. Resoluut sloot ik de deksel van zijn doodskist en verliet zijn crypte.
Toch merk ik de laatste tijd dat ik hem begin te missen. Vooral in de wereld van nu, waar zoveel onderbuikgevoelens naar boven komen die een monsterlijk gezicht verdienen. Steeds vaker denk ik erover om terug te gaan naar de crypte om de vampier nieuw leven in te blazen en hem opnieuw te vangen in een verhaal. Net zoals mijn oma dat vroeger deed, als ze tussen de soep en de patatten, met glanzende ogen, las over de meest verschrikkelijke monsters. Monsters die ze na het lezen netjes kon opbergen op de plank boven in de servieskast.
.