Zijn we dan niet allen
één dezer randgevallen!?
We wandelen mee
op het scherp van de snee
tot het bloed onze voet
overspoelt, en 't gevoel
niet te harden meer is,
we in smarten, en wis,
in de afgrond belanden:
daar waar allen verzanden,
gekneusd en verwond,
en met in onze mond
de restanten van tanden...
Zijn we dan niet allen
één dezer randgevallen!?
We strompelen voort,
onze nek in een koord,
steeds strakker de touwen,
de onschuld vermoord,
en enkel gewauwel,
als valse akkoorden
in dissonante
kakofonieën
van bijdehante
baronieën:
de harmonieën versmoord...
Zijn we dan niet allen
één dezer randgevallen!?
Waar gaan we naartoe?...
Wat is nog de zin?...
We voelen ons moe,
maar de pas blijft er in -
we versnellen zelfs nog,
in een koortsige mars
van de dood, en de doden
begrijpen geen snars
van het leven, dat zij
reeds verlieten, voorbij
in een flits - zo voorbij...
Zijn we dan heden
niet allen
lang geleden, reeds,
van de rand gevallen!?