De zon straalde boven de glinsterende zee.
Ik ving de bundels lichtplezier onder een lampenkap.
De troostende gedachte aan de zomer weerlichtte mijn weemoed.
Alles draaide om de verlichte verstilling van een klein moment waarop ik haar lippen likte.
Ze leek een naaktslak die me de weg wees naar opgeklaard geluk.
Ze kleefde aan mij wanneer ik ze onder de buik kietelde.
Ik boetseerde dit moment tot een rustpunt zodat ik niet in ademnood geraakte.
Ik legde de slingerende paden van haar zichtlijnen bloot.
Het helle licht spatte door de kap.
Ik keek en zag enkel nog zwarte vlekken.
De zee van mijn verleden sloot zich voor mijn ogen.