Vader heeft het land en moeder de taal, dat geldt in veel talen. Mijn vader sprak ooit de wijze woorden: ‘Elke taal die je kent maakt je een keer meer mens.’
Deze vaderlijke wijsheid ondervond ik aan den lijve toen ik eind de zestiger jaren als enige Nederlandstalige Belg met een groep Duitsers in het verdeelde Berlijn was. Er werd in Potsdam een herdenkingsplechtigheid gehouden voor slachtoffers van het naziregime. Ik las er in mijn beste schoolduits een tekst voor die vele oudere aanwezigen tot tranen toe bewoog. Hen ontroerde vooral dat een kind van een generatie uit het land dat zo onder de Duitse bezetting had geleden, eer uitbracht aan hun landgenoten in hun Muttersprache.
Mijn ouders waren in hun jeugdjaren heel actief in bewegingen die de Vlaamse ontvoogding hoog in het vaandel droegen. Zo ook hun en mijn moedertaal, al werd er onderling en in de buurt dialect gesproken. Overal ter wereld spreekt men op minuscule oppervlakten lokale streektalen en legt men verschillende ‘accenten’. Men kan het zangerige Zwitsers Duits met het Iers of met het nabije Limburgs vergelijken, in zover men verder kijkt dan wat men als zijn moedertaal beschouwt.