Verdiend geluk

L.C.
25 nov 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket

Ik opende mijn ogen voor het eerst in een koude, vochtige stal. Het was er schemerig; het enige, grijze licht was afkomstig van de slordig met hout dichtgespijkerde ramen. Ik lag op een versleten, muffe handdoek met een onbestemde kleur in een hoek van de grote, tochtige ruimte. Ik rilde; een ijzige wind waaide door de kieren in de deur en de ramen en af en toe streek een kille tocht langs mijn magere lijf. Onder de deur lag een plas water, die alsmaar groter werd door de grote sneeuwvlokken die door de stevige novemberwind naar binnen geblazen werden. Ik hoorde muizen rondscharrelen in het hooi dat in een andere hoek bijeengeveegd was. Ik raakte niet gewend aan het duister en merkte ­- eerder door te voelen dan te zien -­ dat ik niet alleen op de handdoek lag. Overal om me heen voelde ik beweging en hoorde ik de piepende ademhaling van lotgenoten, die zich in dezelfde onaangename situatie bevonden als ik.

 

Een streep winterlicht gleed over de handdoek en piepende scharnieren van een slecht geoliede deur deden me angstig in elkaar krimpen. Ik huilde zachtjes. Ik hoorde opgewonden kinderstemmen en een sussende vrouwenstem. Een jonge vrouw kwam de stal binnen met een emmer in haar hand. Toen ze de emmer neerzette, bewoog een van mijn lotgenoten naar haar toe en begon gulzig te drinken van het frisse water, waarmee de emmer tot de rand toe gevuld was.

 

Na een tijdje doezelen, tilde iemand me op en duwde me in een container. De ruimte was veel te klein en al snel hoorde ik gehuil en jachtige ademhalingen. Ik dook weg in een hoekje en kroop tegen één van mijn lotgenoten aan. Mijn instinct zei dat het mijn zusje was. Toen de container plots in beweging kwam, zochten we trillend steun bij elkaar. Ik hoorde geschuifel en het leek of er een gevecht losbarstte in het midden van de trein. Tot mijn ontsteltenis eindigde het voor een van de vechtersbazen niet goed. Ik hoorde een reutelende ademhaling, die alsmaar onregelmatiger werd en uiteindelijk niet meer te horen was. Na wat een eeuwigheid van indommelen en wakker schrikken leek, ging de deur van de container een klein beetje open. Drie grote, stevige mannen schoven een gigantische bak met water naar binnen en gooiden droge broodkorsten de wagon in. Onmiddellijk draaide het uit op een nieuw gevecht, waarbij ook hier weer een aantal van mijn reisgezellen het niet overleefden. Mijn maag rammelde en ik kroop zo stil mogelijk over de vloer van de trein, terwijl ik probeerde zo laag mogelijk bij de grond te blijven en tegen niemand op te botsen. Een aantal keren moest ik noodgedwongen flink van me afbijten. Ik grabbelde wat broodkorsten bij elkaar en kroop, op dezelfde manier als ik gekomen was, terug naar mijn zusje in de hoek van de vieze, donkere container.

 

Dagen, weken of misschien zelfs maanden later, waarbij één keer per dag water en broodkorsten de trein ingeduwd werden, werd de deur van de container volledig opengegooid. Ik kneep mijn ogen dicht tegen het felle zonlicht dat de trein binnenstroomde. Toen ik om me heen keek, zag ik een ware veldslag. Er waren niet veel overlevenden.

 

Alles was nieuw: de geuren, de kleuren, de geluiden. Ik werd bij mijn zusje geplaatst. Ze zat te trillen van angst. Ik ging naast haar zitten en leunde tegen haar aan, hopend dat ik haar zo kon zeggen dat alles in orde kwam. Ik was een optimistisch iemand. Ik zag overal het goede in. Zo zag ik dat de zon stralend door de ramen scheen en de ruimte in een zomerse gloed liet baden. Ik zag een straat met vrolijk babbelende mensen en kinderen, die dubbel zoveel afstand aflegden als hun ouders door een eind voor hen uit te rennen en dan zo snel mogelijk terug te sprinten. Van plezier kraaiende baby's werden voortgeduwd in wandelwagentje, terwijl ze met hun tot knuistjes gebalde handen in de lucht zwaaiden, grijpend naar loom voorbijvliegende hommels en sierlijk voorbijfladderende vlinders. Honden snuffelden aan alles wat hun pad kruiste en bekeken iedere voorbijganger van top tot teen. Zo donker de koude winter in Slovenië was geweest, zo vrolijk en warm was de zomer in mijn nieuwe wereld.

 

De lichte, glazen deur, die uitgaf op de drukke winkelstraat, werd opengeduwd en een vrouw en drie kinderen kwamen de ruimte binnen. Aan de balie werden ze begroet door een dikke man, met vettig haar. Hij sprak ons altijd heel vriendelijk toe en liefkoosde ons, maar stuurde ook regelmatig een vrouw in een witte jas op ons af. Ze had dingen die ons prikten en een koude dop waar -­ zo leek het tenminste -­ een koptelefoon aan verbonden was. Na een bezoek van de lieve mevrouw voelde ik me altijd ziek en uitgeput. Het duurde dan een aantal dagen voor ik mijn aangeboren optimisme terugvond en terug aan het raam kon gaan zitten om naar de eeuwig interessante voorbijgangers te kijken. Telkens wanneer een kind opgewonden naar me wees en zwaaide, aan de mouw van zijn moeder of vader trekkend, sprong ik juichend in het rond en zwaaide even enthousiast terug, hen in gedachten overtuigend -­ soms zelfs smekend -­ mijn zusje en mij in hun gezinnetje op te nemen.

De vrouw, die net binnengekomen was, vroeg of ze even mochten rondkijken. Na een bevestigende knik van de baas liepen ze de ruimte door. Ze begroetten ons allemaal even hartelijk en bleven een tijdje vertederd naar de kleinsten onder ons staan kijken. Langzaam maar zeker kwamen ze dichterbij. Na veel "Oh"'s en "Ah'"s bij andere lotgenoten zag ik de kleine jongen zijn moeder aanstoten en naar ons wijzen. Hij praatte opgewonden, maar zijn moeder kwam maar aarzelend dichterbij. Toen ze ons zag, verzachtten haar ogen echter en ze gaf me een lieve aai. Ik voelde het: dit was ons moment. Ze zouden Zusje en mij meenemen; het was voorbestemd! Veel te snel draaiden ze zich om en verlieten mijn tijdelijke huis.
Toen ik een teleurgestelde blik naar buiten wierp, zag ik de kleine jongen met een zielig gezicht naar me kijken.
 Ik zuchtte, draaide me om en viel in slaap.

 

Ik schrok op toen de deur openging. "Kom, jongen," zei de vriendelijke, maar kordate stem van de baas, "Ik heb voor jou een thuis gevonden." Ik kon mijn oren niet geloven! We hadden een thuis; een echte thuis! De baas tilde me op en legde me in de armen van de vrouw die eerder op de dag naar ons was komen kijken. Er was nu een man bij, die met een glimlach om zijn lippen zijn hoofd schudde en ons naar buiten leidde.
 Maar toen ik over de schouder van mijn nieuwe mama keek, brak mijn hart. Zusje bleef eenzaam en alleen achter en keek me bedroefd na. Ik worstelde om los te komen, maar de vrouw was te sterk. Ze fluisterde me kalmerende woordjes toe en aaide me over mijn rug. Toen de deur achter ons dichtviel, begon ik zachtjes te huilen. "Vaarwel, Zusje, morgen zal ook jij een nieuwe thuis vinden," zond ik haar in gedachten toe.

 

Mijn nieuwe gezin bracht me naar een gezellig huis met een grote tuin. Ik genoot van het groene gras, de trampoline en de schommel. Ik maakte kennis met mijn nieuwe zusjes en broers en met mijn nieuwe leven. Ik kreeg een eigen plek om te slapen, met schone en zachte lakens. Kortom, ik kreeg de liefde, waar ik zo hopeloos naar verlangd had en die ik zo hard verdiend had. Met heel mijn hart wenste ik voor Zusje hetzelfde. Terwijl ik tevreden zuchtend rondkeek op de plek waar ik terechtgekomen was, wist ik eindelijk wie ik was: ik was Thor, hond en trouwe viervoeter van een eigen gezin!

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

L.C.
25 nov 2016 · 0 keer gelezen · 0 keer geliket