‘Wat gaat ge met dat brood doen?’ Mijn oma kijkt mijn vader bezorgd aan.
‘Dat is geen brood, ma. Dat is een cake,’ reageert hij. ‘Als jullie die hier in het rusthuis niet opeten, dan neem ik ze mee naar huis als dessert voor vanavond.’
Mijn oma knikt tevreden.
‘Moet ge niks drinken?’ vraagt ze dan aan mij. Ze glimlacht, maar in haar blik meen ik toch nog altijd een soort bezorgdheid te ontwaren.
‘Neen dank je oma, ik heb geen dorst,’ zeg ik.
‘Wat gaat ge nu met dat brood doen?’ herhaalt ze en aait met haar linkerhand de verpakking van de cake.
‘Waarom wilt gij heel de tijd discussiëren over die cake?’ Mijn grootvader laat zijn hoofd in zijn handen zakken. ‘Het is toch al beslist dat zij die meenemen. Waarom wilt gij daar altijd op terugkomen?’ mompelt hij.
Mijn oma giechelt en kijkt ons ongemakkelijk aan. Ik vraag me af of ze beseft dat ze de dingen niet meer onthoudt. Er heerst blijkbaar ook een totale ontkenning van het concept ‘cake’ in haar hersenen.
‘Ziet maar dat ge niet dement wordt,’ zegt mijn grootvader met zijn hoofd nog altijd in zijn handen. ‘Laat het ons op tijd weten als ge iets dergelijks gewaarwordt, dan kunnen we er misschien nog iets aan doen.’
‘Daar kunt ge toch niks aan doen pa,’ verdedigt mijn vader mijn oma.
Mijn grootvader kijkt op en tuit zijn lippen. Hij weet dat mijn vader gelijk heeft, maar mijn grootvader geeft mensen nooit gelijk. ‘Hoe is het met de bouw van uw huis?’ vraagt hij in plaats daarvan aan mij, mijn vader negerend. ‘Ge moet zien dat ge de juiste keuzes maakt. Eén foute keuze en alles is naar de vaantjes.’
Ik knik begrijpend.
‘Ge bouwt tenslotte maar één keer,’ voegt hij daar nog aan toe.
‘Ik beloof dat ik goed zal nadenken over alles, opa,’ stel ik hem gerust.
Mijn grootvader zucht vermoeid.
‘Zijt ge moe pa?’ vraagt mijn vader.
‘Moe? Neen, wij zijn nooit meer moe. Om zeven uur moeten wij hier al in ons bed. Eten, drinken en slapen. Een mensenleven is ineens lang als ge geen doel meer hebt,’ antwoordt mijn grootvader.
‘Ze zorgen hier wel goed voor ons,’ pikt mijn oma in met een positieve noot. ‘Ze komen altijd vragen of we nog eten moeten hebben. Eten dat wij hier hebben! En om drie uur ’s nachts komen ze altijd nog eens kijken of we er nog zijn.’
Mijn vader kijkt haar vragend aan. ‘Wordt ge daar dan wakker van?’
‘Wij slapen nooit diep, wat wilt ge als ge niet moe zijt,’ repliceert mijn grootvader in haar plaats.
Een vriendelijke verpleegster komt de kamer binnen. Of mijn grootouders niet vergeten om naar de eetzaal te komen voor het avondeten.
‘Moeten we wéér eten?’ vraagt mij oma bijna wanhopig.
In de eetzaal zijn twee verzorgsters in de weer met boterhammen.
‘Gaat ge krabsalade eten, Maurice?’ vraagt er één aan mijn grootvader.
Hij knikt langzaam.
‘En gij ook Lucie? Twee bokes?’
Mijn oma kijkt de verzorgster verward aan. Bokes? Dat is een woord dat ze als rasechte Oost-Vlaamse niet kent. Ze trekt het mandje met brood dat voor haar op tafel staat naar zich toe.
‘Maurice,’ fluistert ze tegen mijn grootvader, ‘ze zijn de cake vergeten mee te nemen.’
Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.
Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.