Het is donker in het café. En al zijn cocktails de specialiteit van het huis, we gaan toch maar voor bier. Belgisch, zuiver. Het is er nog rustig, alleen aan het grootste tafeltje staat een man in een gilet onrustig rond te draaien. Hij heeft een open, vriendelijk gezicht, het aan de slapen grijzende haar plat gelegd met gel. Een jonge man en een jonge vrouw zitten bij hem.
Terwijl wij praten over de waan van de dag - twee verdwaasde jongens met veel te groot speelgoed zijn doodgeschoten - komen meer jongelui het café binnen. Wie zich bij het tafeltje voegt draagt steevast een blauwe trui en brengt een cadeau. Hoe meer volk er binnen komt, hoe blijer de man met het gilet wordt. Hij beloont al die real-life likes met pintjes en cava, en drie kussen voor iedereen.
Hoe zou dat zijn, in zo'n safehouse? Verdwaasd allicht, de zoveelste passage in een reeks. Je gaat er van uit dat je binnenkort in actie moet komen. Een laatste actie, dat hebben ze je gezegd. Je bent altijd alert, maar ondertussen kook je zelf je eenvoudig potje, aarzel je om je uit te kleden om je te wassen, en lijkt slapen een onmogelijke, te risicovolle opdracht.
Het rumoer aan het tafeltje wordt steeds luider. Ze zijn even oud als de jongens die een paar uur daarvoor aan flarden zijn geschoten door de politie. Maar hier zijn ze vrolijk, weldoorvoed, en proper gewassen.
In het safehouse lach je niet. Je onderhoudt je conditie, want het lichaam moet sterk zijn en de oefeningen verdrijven de verveling. Contact met de buitenwereld is beperkt en gecodeerd, er zijn geen boeken. Misschien is er een Playstation. Gelukkig ben je niet alleen, en al is de toon kortaf en de gesprekken kort, de aanwezigheid van de geur van een ander mens kalmeert je.
Je bidt, uit overtuiging en omdat de regels het je opdragen, maar plicht en overtuiging vallen al lang samen. Vanachter de gordijnen kijk je naar buiten, naar dat groot uitgevallen dorp. Eerst zijn er meer voertuigen dan anders, daarna wordt het stil.
De ouders van de jarige maken hun entree. Zij ziet er naturel uit, het resultaat van een namiddagje bij een dure kapper. Zij scant snel de vriendengroep, misschien is de moeder van haar kleinkinderen er wel bij. Haar mantelpakje is van Chanel. Een glas in de hand, trekt ze zich zwijgend terug in de achtergrond, een superieure glimlach rond de lippen.
Waarin geloven mensen eigenlijk als ze zeggen dat ze gelovig zijn? Het is één van de favoriete gespreksonderwerpen tussen mijn cafébroeder en mij, en vandaag actueler dan ooit. Hij antwoordt ontwijkend. Waarin geloof je niet als je niet gelovig bent?
De vader is duur en nonchalant gekleed, en het is met plezier dat hij zich mengt in de jonge gesprekken rond de tafel. Hij is grappig en charmant, en weet het. Zo ziet het er dus uit, het ideaal van een geslaagd leven dat onze cultuur fanatiek nastreeft. Geld, een vriendengroep met truien uit dezelfde winkel, feest.
Mijn gezel haalt me terug bij de les. Het gaat er om dat je een deel bent van het geheel, zegt hij, dat je voelt dat je ingebed bent in iets alomtegenwoordig voor en na jou, dat je leven richting krijgt, gedragen door iets groters dan jezelf. Je bent niet de maat van alle dingen, er is meer. Je kan die verbondenheid God noemen, maar dat hoeft niet eens. Het gaat om deemoed.
Deemoed is wel het laatste wat door het hoofd van de jongens in het safehouse gaat. Zij hebben een missie. Zij weten - en dat weten ze heel zeker - dat het geheel waar ze deel van uitmaken pas een geheel is wanneer iedereen er deel van uitmaakt. En wie dat niet ziet, dat niet wil, die moet gedwongen worden. Elke ziel zal moeten kiezen.
Er is niet één geheel, werp ik op. Er zijn zoveel gehelen als er mensen zijn. Ieder zijn eigen God desnoods, als je echt aan jezelf niet genoeg hebt om zin te vinden in dit leven. Maar het is een illusie om te denken dat we een god delen. Een illusie die godsdiensten en hun priesters zo makkelijk uitbuiten. Opium voor het volk. Dienstig als je de mislukkingen in je leven echt niet aankan.
Wanneer buiten het safehouse de spots aangaan, en ze je overgave bevelen, vloek je toch, ook al mag het niet. En je schiet. Je springt.
Een blauwe trui heb ik niet, en ik voel me oud en voorbijgestreefd. De Verlichting lijkt stilaan te verdwijnen. In de donkerte buiten patrouilleert de politie, straks komt ook nog het leger.
Dirk Van Boxem
meer op www.bijgekleurd.wordpress.com