Bijgekleurd

Gebruikersnaam Bijgekleurd

Teksten

Een verjaardag gewonnen

Het is een grote tafel hier, in het klooster. Streng is men niet, de gasten praten en lachen bij het ontbijt. En er liggen echte kranten, die je even doorbladert voor je het eerste gesprek van de dag aangaat.   Toeval brengt ons hier samen. En een gelijklopende interesse voor het oneindige belang van de kleur en de vorm van woorden, hun plaats in een zin. Onze bezetenheid is quasi religieus. In den beginne was het woord, en daar graven en graaien we naar, naar de oorsprong van alle dingen.   Ik ben niet de meest sociale ochtendmens, in normale omstandigheden heb ik genoeg aan een ontegenspreekbare radiostem en beperk ik mijn bijdrage tot een onduidelijke grom naar wie min of meer toevallig in de buurt is.   Radio is hier niet, de stilteregel verbiedt muziek en klank als achtergrond. Voor wie, zoals ik, zijn dagen vult met een eindeloze stroom muziek op shuffle, is het aanpassen. Stilte, zo leer ik, leidt haast vanzelf tot traagheid, alsof we de beats per minute van popmuziek nodig hebben om op gang te blijven.   Na twee koffies ben ik het toch met mijn buurvrouw eens. Het is een bij voorbaat verloren zoektocht, zeg ik, naar het juiste toegangswoord. Zij heeft het over de gesloten dorpsgemeenschap waarin ze woont. Ze is er nooit welkom geweest, zegt ze. Zelfs op schoolfeesten is een plaats aan tafel een geboorterecht. De half lege tafels worden altijd bezet door schimmige voorvaderen en het nog niet geboren nageslacht.   Het is verbondenheid, opper ik. Ingegraven in het land en de tijd waar ze zijn geboren, kan er geen plaats zijn voor de vreemdeling. En al zeker niet voor iemand als jij, die peutert naar het juiste woord om hun benepenheid te beschrijven. Je bent een vluchteling. Inbreker in hun wereld vol rijkdom en geheimen. Kijk naar hun feestkalender, dat epos van herdenkingen. Eén en al ritueel en bezwering. Ze zullen eerder praten over de dorpsmoord, precies dertien jaar geleden, dan jou te vragen hoe het ermee gaat. Enfin, misschien was het toch doodslag.   Natuurlijk. De krantenkoppen zijn in mijn analyse geslopen. Net als het simpele feit dat het mijn verjaardag is. Niemand die dat weet hier, en dat voelt goed. En ook niet. Heeft het belang om te herdenken wanneer ik ben geboren? Er zijn andere eerste keren die diepere sporen hebben nagelaten. En laatste keren die we eigenlijk liever zouden vergeten, maar net daarom toch ook weer niet.   Zo is bijgekleurd exact twee jaar jong, weet Wordpress me te vertellen.   De gasten hier zijn wel opgevoed en beschaafd. Zij halen tussen de havermoutpap en het speltbrood geen smartphone boven. Een verslaving waar ik tegen vecht. Niet dat er ooit wat wezenlijks gebeurt, ik zou schrikken als dat wel het geval zou zijn. Maar de nood om de vingers aan de zwakke pols van het leven te houden dateert al uit mijn jeugd. Van voor smartphones, of sociale media. Misschien wil ik wel gewoon steeds elders zijn.   Ongetwijfeld stromen de digitale wensen nu binnen, van mensen die ik nauwelijks ken, politici, en andere eenzame zielen. En van echte vrienden, uiteraard.   Ik draai me discreet om, plaats mijn vinger op de ontgrendelingsknop.   Het valt tegen, mijn populariteit. Maar het is nog vroeg, en vakantie bovendien.   Ik zoek naar een blauw woord, om de teleurstelling die ik niet wil erkennen mee te lijf te gaan. Het betekent immers niks, dat weet ik wel. En ik zwijg zelf ook steeds meer, in mijn zoektocht naar kracht in woorden. Stilte is ook loslaten, blijkt. Tijd laten glippen door je vingers, en dat ok vinden. Om dan vast te stellen dat wanneer de tijd traag gaat, je eigenlijk meer kan doen in een uur, dan wanneer je holt.   Ik ben niet helemaal overtuigd, zegt mijn buurvrouw wanneer ik het toestel weer opberg. Volgens mij denken ze helemaal niet aan voorvaderen. Ze denken alleen aan zichzelf, en aan hoe vermoeiend het is een conversatie op gang te houden met iemand die je niet kent. Met wie je niks deelt, op een blik naar de zee na.   Haar verwijzing naar de zee snap ik eerst niet. Maar het is wel het blauwe woord dat ik zocht. Een woord als weg naar een andere wereld. Nee, mijn verjaardag betekent niets, ik ga de golven niet splijten. Mijn woorden zijn daarvoor niet krachtig genoeg.   Ik glimlach naar mijn buurvrouw. Ja, zeg ik. Ze zijn gewoon bang en willen dat niet toegeven. Zoals iedereen, eigenlijk.   Op dat moment trilt mijn broekzak. Ik laat het zo.   Dirk Van Boxem meer op www.bijgekleurd.wordpress.com  - de blog die net twee jaar bestaat        

Bijgekleurd
1 0

Gesprek over lineaire vs circulaire tijd

Wat te denken?   Het woord retromingent ken je niet, het bestaat niet eens.   Achterwaarts plassen, als man? Met een boogje over je schouder, Door de knieen gezakt, tussen de benen door, Steunend op één hand en twee voeten, zorgvuldig, Van op paard of fiets, met een behoorlijke snelheid, Of doen alsof, en je omdraaien?   Zij lacht een druppel in haar slipje. Wasbeer, zegt ze, is een voorbeeld. Een neushoorn kan het ook. Jij niet. Alle vrouwen kunnen het, Maar wij kunnen dan ook meer.   Een aanfluiting, weerleg je, Ik ben toch je washand en je eenhoorn? En elke waarheid die uit je lekt Vang en vat ik Stilstaand en aandachtig, steunend op mijn andere hand, Zonder te kijken over mijn schouder of Diep door de knieën te gaan.   Wat te doen?   Tussen het geroezemoes van roes en roede stroopt het bloed zich op Ze kronkelt cirkels in rood krijt op mijn borst. Het gaat alleen maar voorwaarts, jouw leven, houdt ze vol, Een kwestie van tijdigheid en tijdelijkheid Niet van eb en vloed en maan en zon.   Belachelijk, spreek je tegen, Sterren en planeten bepalen jouw koers Net zo min als de mijne, wij zijn gelijk Maar niet hetzelfde, ook jij streeft naar de strepen Die kometen nalaten, en ik verlang naar zwarte gaten Om me op te slorpen, hier onder de rode kornoelje.   Wanneer, heeft ze het laatste woord, en niet zozeer waar We stil zijn en zwijgen, en met het hart op de tong, Ik jou een zoen offer, en jij Mij de oorsprong van het leven verklaart, Alleen dan weten we,   Wat te voelen.     meer op www.bijgekleurd.wordpress.com  

Bijgekleurd
23 0

Biecht

In elk voortuintje van het dorp Otterlo staat een schildersezel of een leeg kader. Erop, erin, een eigen interpretatie van de zonnebloemen van Van Gogh. Goh, zegt de juffrouw aan de receptie van het hotel, ja, het is een Van Gogh jaar, en met het museum hier ...  Wij herdenken de goedheilige schilder ook, zeg ik. Hij heeft een tijd in de Borinage gewoond, om goede werken te doen. Hij is ook een beetje van ons, niet alleen van jullie en van mevrouw Müller.   Die duistere kant was de juffrouw onbekend. Zuid-Frankrijk, dat weet ik, zegt ze, maar België?   Het Kröller-Müller museum moet wachten. Er zit te veel rusteloosheid in mijn benen, de wandelpaden van De Hoge Veluwe trekken meer.   Het  eerste schilderij waar ik de dag erna stil voor sta, toont Eros die verontwaardigd naar zijn moeder kijkt. Bijen hebben hem gestoken, en dat doet pijn. Aphrodite wijst hem middels een tekstballon terecht. Eigen schuld, dikke bult. Had hij maar geen honing moeten stelen.   Net zo goed had ik in Londen voor dit schilderij kunnen staan, of in Kopenhagen, of in Berlijn, of elders, want Lucas Cranach de Oude deed aan serieproductie. Geen getormenteerd kunstenaar op zoek naar zijn maatschappelijke en persoonlijke roeping, maar een succesvol ondernemer en gewaardeerd burger van het zestiende-eeuwse Wittenberg. Hij verkocht ook wijn, baatte een apotheek en een drukkerij uit, nam deel aan het stadsbestuur.   En zelfs als u, net als ik, Wittenberg niet precies weet te situeren op de Duitse landkaart, dan weet u zeker nog wel dat Luther daar zijn revolutionaire stellingen tegen de deur van de kathedraal spijkerde.   Die zijn een uitnodiging tot een theologisch debat over zonde, berouw, biecht en genoegdoening, over honingraten en boze bijen. Als het aan Luther ligt zijn er geen aflaten meer voor de kleine Eros, met geld en prestige alleen kan je geen genoegdoening verkrijgen.   Lucas Cranach is een goede vriend van Luther. En naakte vrouwen één van zijn best verkopende artikelen. Ze hebben altijd hetzelfde lichaam. Groot hoofd, lange oorlellen, afhangende schouders, kleine borsten met rozijnen als tepels, een sympathiek buikje, smalle heupen met een kont, en lange Barbie benen. Of het om de persoonlijke voorkeur van de schilder gaat, of over het schoonheidsideaal van Wittenberg in de zestiende eeuw, weten we niet.   Ze lijken in geen geval op Katharina van Bora, de sterke vrouw van Luther, die na haar vlucht uit een klooster eerst onderdak vond bij Lucas Cranach. De pijlen van Eros treffen ook godvruchtige vrouwen en mannen, denkers en doeners, raken iedereen zonder onderscheid.   Het publiek leest Luthers stellingen anders. Hen gaat het niet om het besef van erfzonde en de eigen misstappen, hen gaat het om het bandeloze gedrag van de rijken en de machtigen. Waar die vandaag de wetten van de vrije markt als excuus gebruiken, kochten ze zich in de zestiende eeuw met aflaten een weg naar het paradijs. Luther gaat geleidelijk aan met de activisten mee, en predikt de revolutie. Daarna wordt elke zonde onuitwisbaar.   Na het museum en de vele Van Goghs van mevrouw Müller, zoek ik opnieuw de wandelpaden op. Onrust is er niet op één dag uit. Het is bewolkt in de Hoge Veluwe, en terwijl ik langs de duinen en door de bossen wandel contempleer ik mijn eigen zonden. Zijn we niet allemaal protestants geworden, vraag ik me af, onze bandeloosheid ingeruild voor de dwingende noodzaak om het altijd goed te doen, nooit te falen, en onze kwetsbaarheid te verbergen? Missen we niet de troost van de biecht en de absolutie, de zalvende stem die ons verzekert dat we allemaal zwak zijn en niemand zonder zonden?   De tentoonstelling citeert uit de brieven van Van Gogh. Commentaren over eigen werk en dat van zijn vrienden schilders. Hij zoekt en twijfelt, faalt voortdurend in eigen ogen, maar probeert telkens opnieuw. Een Van Gogh jaar. Hij zou de handelaren uit de tempel hebben geranseld. Een mens is hij, geen god, geen maker van koopwaar.   Het is te vroeg in het jaar voor wakkere bijen, maar lentevliegjes zetten wel de aanval op mijn zwetend hoofd in. Een teken Gods, zonder twijfel. Ik zwaai met mijn armen, sla in de lucht, een kleine mens alleen in de grote natuur. Het helpt niet, ik spuug er een paar uit. Genade is deze dagen nergens meer te vinden, stel ik vast. Tenzij misschien, heel af en toe, in de armen van een geliefde.   Vanavond moet ik alleen naar bed.     Dirk Van Boxem meer op www.bijgekleurd.wordpress.com

Bijgekleurd
0 0

Beet

De vrouw naast me op het terras draagt een mooie, felblauwe blouse. Het is de eerste dag van de lente, en meer nog dan andere jaren lijkt het de eerste dag van een nieuw leven. Ik wandelde net van Westkapelle naar Domburg. Zes kilometer zon, strand en een frisse wind rond het hoofd. De buitenbocht van Westkapelle naar Domburg is nog bezaaid met golfbrekers, uitkijkposten, en veel asfalt. Een Nissan Note staat er op de rand van de zee geparkeerd. De oude man aan het stuur heeft zijn raampje naar beneden gedraaid en geniet verbeten van de zon. Naast hem, in de schaduw en de kou, zit een oude vrouw stuurs voor zich uit te kijken. Doet ze het portier open, dan valt ze in het water. Ze houdt zich krampachtig vast aan de handtas op haar schoot. De krant die ik deze morgen nog las wist haarfijn uit te leggen waarom de belofte van die eerste lentedag ons zo dierbaar is, en verzekert me dat het weer overgaat. Straks, wanneer het echt warm wordt, zullen we verlangen naar de schaduwen binnenshuis, en de koelte van onze lakens. Het is lastig om zoveel goed geformuleerde domheid te verdragen. Het blauw van de lucht is zacht, lijkt helemaal niet op het harde, diepe blauw van de blouse. De zon speelt met de kleur, en wanneer de vrouw vergenoegd haar rug tegen de leuning schurkt, zie ik het. Net boven haar linkerborst heeft iemand een afdruk van zijn tanden achtergelaten. Er staat een kinderwagen naast haar, en telkens de baby beweegt in zijn slaap, duwt ze even met haar knie. Ze houdt haar ogen dicht, en terwijl ook ik wegdoezel vraag ik me af of ze daarmee haar ogen wil beschermen, of dat ze net haar oogleden, die delicate en verder compleet verwaarloosde stukjes huid, het plezier van de zon gunt. Dat de krant daar niks over schrijft. Wanneer de dienster de dagvis op de tafel zet, schrik ik wakker. Ik schenk mijn glas witte wijn bij uit het karafje, en terwijl ik eet, kijk ik naar de niet aflatende stroom auto's, moto's en voetgangers. De opgewonden kinderstemmen, het geraas van motorrijders die met hun gashandel spelen, de gesprekken op het terras, ik duw ze allemaal samen tot een compacte, betekenisloze geluidsbrij. Dat is nodig om me op de vis te concentreren. Excuseer. Ze moet het herhalen, voor het tot me doordringt. Excuseer. Stoort het u als ik hem borstvoeding geef? Nog ver weg in mijn gepeins kijk ik haar vol onbegrip aan. Sommigen vinden dat niet prettig. Nee, natuurlijk niet, zeg ik. Waarom zou dat me storen? Ze gebruikt gelukkig de linkerborst, met het jongetje als buffer tussen ons in. Terwijl die eet, trappelt hij een beetje met zijn voetjes. Af en toe raakt hij mijn arm, en dan schudt ze de jongen weer op zijn plek, en glimlacht verontschuldigend naar mij. Hoe heet hij, vraag ik wanneer ze klaar zijn. Olivier, zegt ze, en ze spreekt het op zijn Nederlands uit, met een harde vier op het eind. Voldaan, en veilig op haar schoot, begint hij rond te kijken. Ik trek zijn aandacht, en hij speelt even met mijn hand. Het is een boefje, zegt ze, en even later het wordt een hele kerel. Ze lijkt uit te kijken naar de uitdaging om hem op het rechte pad te houden. De beet op de blouse speelt door mijn hoofd. Deze twee, moeder en zoon, zijn zo compleet samen dat ik me nauwelijks kan voorstellen dat er nog een andere is, een volwassen man, die haar plaagt en uitdaagt, zijn lippen en tong laat spelen in haar mond, afdaalt naar haar borst, liefkozend door de blouse heen in de gezwollen tepel bijt, en dan een druppeltje melk weg likt. De afstand tussen waar zij is en een Nissan Note aan de rand van de zee is onoverbrugbaar. Ik schud de kwestie van me af. Het is de eerste dag van de lente, die ene dag dat verleden en toekomst niet hoeven te bestaan. Ze legt Olivier terug in zijn wieg, en rekent af. Mij schenkt ze een stralende glimlach. Het wordt al een beetje fris, en ik moet nog terug naar Westkapelle. Ik stap flink door over het duinpad. Het is nu vloed. De wijn eist zijn tol, en ik dwaal even af naar het verlaten strand. Ik laat mijn blaas leeglopen in de zee, en zet het daarna op een zacht, bijna verontschuldigend lopen. De zon staat al laag. Dirk Van Boxem meer op www.bijgekleurd.wordpress.com

Bijgekleurd
0 0

Chopsticks en een warme plas

Een enkele rij bomen scheidt de kaarsrechte weg van de velden, af en toe onderbroken door een verbodsteken als opgestoken vinger. Er is nog een beetje clementie, tractoren mag je inhalen. Het lijkt Amerika wel, maar we zijn in Zeeuws-Vlaanderen, op weg van Cadzand naar Antwerpen. De puber heeft net voor vertrek een fles San Pellegrino gedronken, zelf hield ik het bij één glas witte wijn en een thee. De winterse regenlucht hangt laag, en we nemen het zekere voor het onzekere. Eén boom, één man. Onze plas dampt en ik snuif de zoete geur van verse urine op, wanneer die de grond raakt en zich mengt met de klei. Ze stinkt niet zoals in de stad, waar ze in de kieren van beton en asfalt kruipt om eeuwig te rotten. Hier verschilt de wilde mensenplas in niets van de eeuwige plas van de koeien, wat verderop in de wei. Onze straal wordt door de wind wat opzij gebogen en druppels scheiden zich af. We zijn één met de natuur. Terug in de warme machine met zijn zacht trillende motor voelen we ons echt mens, heersers van het universum. De puber, een verwoed stedelijk fietser, kijkt bewonderend naar het fietspad, bijna even breed en beter onderhouden dan de weg. Ik doe een poging om uit te leggen hoe de ruimtelijke ordening in Nederland zo anders is kunnen worden dan in België.  Onze verkavelingen en langgerekte dorpen vindt hij maar niks, maar de dichtbebouwde kernen met de kleine, lage huizen die hij hier ziet, zijn hem ook te kneuterig. Alleen de ruimte bevalt hem, en het eindeloze strand van Cadzand, niet begrensd door aangespoelde en opgehoopte stenen. Je moet keuzes maken, leg ik uit. Ook verkeerde redenen kunnen de goede blijken te zijn, en andersom. Jouw besluit is er maar één tussen de vele, en de tegenstemmers hebben hun invloed gehad. Hoe het uitpakt weet je nooit, maar onbeslistheid vermoeit. Ik blijf in de stad, zegt hij. Dat is toch waar mensen zouden moeten wonen? Wat doe je in godsnaam in een dorp, de hele dag? Hij hoeft er niet bij na te denken, zijn biotoop ligt onwrikbaar vast, hij ziet zich eeuwig slalommen door het uitgekookte en ingedikte verkeer. We maken een tussenstop bij een design winkel. Hij houdt van tafels met marmeren blad en een strak design, en ik maak me zorgen over de hardheid van zo'n voorkeur. Ze hebben iets troostend, zegt hij, die tafels. Marmer toont hoe elegant het leven kan zijn. Er komen eerst grote machines aan te pas, en brute kracht. En dan is er verfijning. Meer kan je toch niet verwachten? In koken hebben we geen zin, en net voor Antwerpen bellen we een Japanner. Geen mes en vork, zeg ik. Sushi's en sashimi's eet je met chopsticks. Als elegantie zo belangrijk is voor jou, dan moet je ook dat leren. Hij doet zijn best, leert snel. Al prikt hij, wanneer ik even niet kijk, een sushi aan zijn stokje. Ik laat hem. Gedrag en oorzaak vallen niet altijd samen. En gevolgen niet met je keuze. Dat zeg ik wel. Ze bestaan wel, momenten waarop wie je bent samenvalt met wat je doet, en je keuzes niet lijden onder de onhandigheid van je daden. Ze blijven niet duren, tenzij in je herinnering, waar ze verkleuren en van smaak veranderen. Ze dienen zich aan, altijd onverwacht. Je kan er niet vals mee spelen, er enkel hardnekkig blind voor zijn. Zo moet het ook gaan in de protserige verkavelingshuizen in pastorie stijl, waar ik mij veel marmer bij voorstel. Ik weet dat ik me vergis, zoals wel vaker, en dat ook de would-be kasteelheren daar schoonheid en oprechtheid verbergen in een ruimtelijke ordening die ze niet zelf hebben gekozen. Hoezo, zegt hij, hoe kan ik anders dan afgaan op het gedrag dat ik zie? Wanneer een auto me de pas afsnijdt, interesseert het me niet waarom hij dat doet, ik ben gewoon boos. En toch, zeg ik, is dat ook wat jij wil. Dat ik begrijp waarom een marmeren tafel voor jou mooi is, terwijl dat voor mij niet zo is. Niet dat ik er één koop, we hoeven het niet eens te zijn. Maar ze blijven gevaarlijk, zegt hij, die chauffeurs. De laatste sushi ligt tussen ons in, ééntje met makreel. De strijd tussen intentie en gedrag barst los. We hebben allebei nog zin en honger, vier chopsticks zweven boven het stukje vis. We kijken mekaar aan, ik lach, en hij slaat toe. Dirk Van Boxem meer op www.bijgekleurd.wordpress.com

Bijgekleurd
0 0

Verlichting

Het is donker in het café. En al zijn cocktails de specialiteit van het huis, we gaan toch maar voor bier. Belgisch, zuiver. Het is er nog rustig, alleen aan het grootste tafeltje staat een man in een gilet onrustig rond te draaien. Hij heeft een open, vriendelijk gezicht, het aan de slapen grijzende haar plat gelegd met gel. Een jonge man en een jonge vrouw zitten bij hem. Terwijl wij praten over de waan van de dag - twee verdwaasde jongens met veel te groot speelgoed zijn doodgeschoten - komen meer jongelui het café binnen. Wie zich bij het tafeltje voegt draagt steevast een blauwe trui en brengt een cadeau. Hoe meer volk er binnen komt, hoe blijer de man met het gilet wordt. Hij beloont al die real-life likes met pintjes en cava, en drie kussen voor iedereen. Hoe zou dat zijn, in zo'n safehouse? Verdwaasd allicht, de zoveelste passage in een reeks. Je gaat er van uit dat je binnenkort in actie moet komen. Een laatste actie, dat hebben ze je gezegd. Je bent altijd alert, maar ondertussen kook je zelf je eenvoudig potje, aarzel je om je uit te kleden om je te wassen, en lijkt slapen een onmogelijke, te risicovolle opdracht. Het rumoer aan het tafeltje wordt steeds luider. Ze zijn even oud als de jongens die een paar uur daarvoor aan flarden zijn geschoten door de politie. Maar hier zijn ze vrolijk, weldoorvoed, en proper gewassen. In het safehouse lach je niet. Je onderhoudt je conditie, want het lichaam moet sterk zijn en de oefeningen verdrijven de verveling. Contact met de buitenwereld is beperkt en gecodeerd, er zijn geen boeken. Misschien is er een Playstation. Gelukkig ben je niet alleen, en al is de toon kortaf en de gesprekken kort, de aanwezigheid van de geur van een ander mens kalmeert je. Je bidt, uit overtuiging en omdat de regels het je opdragen, maar plicht en overtuiging vallen al lang samen. Vanachter de gordijnen kijk je naar buiten, naar dat groot uitgevallen dorp. Eerst zijn er meer voertuigen dan anders, daarna wordt het stil. De ouders van de jarige maken hun entree. Zij ziet er naturel uit, het resultaat van een namiddagje bij een dure kapper. Zij scant snel de vriendengroep, misschien is de moeder van haar kleinkinderen er wel bij. Haar mantelpakje is van Chanel. Een glas in de hand, trekt ze zich zwijgend terug in de achtergrond, een superieure glimlach rond de lippen. Waarin geloven mensen eigenlijk als ze zeggen dat ze gelovig zijn? Het is één van de favoriete gespreksonderwerpen tussen mijn cafébroeder en mij, en vandaag actueler dan ooit. Hij antwoordt ontwijkend. Waarin geloof je niet als je niet gelovig bent? De vader is duur en nonchalant gekleed, en het is met plezier dat hij zich mengt in de jonge gesprekken rond de tafel. Hij is grappig en charmant, en weet het. Zo ziet het er dus uit, het ideaal van een geslaagd leven dat onze cultuur fanatiek nastreeft. Geld, een vriendengroep met truien uit dezelfde winkel, feest. Mijn gezel haalt me terug bij de les. Het gaat er om dat je een deel bent van het geheel, zegt hij, dat je voelt dat je ingebed bent in iets alomtegenwoordig voor en na jou, dat je leven richting krijgt, gedragen door iets groters dan jezelf. Je bent niet de maat van alle dingen, er is meer. Je kan die verbondenheid God noemen, maar dat hoeft niet eens. Het gaat om deemoed. Deemoed is wel het laatste wat door het hoofd van de jongens in het safehouse gaat. Zij hebben een missie. Zij weten - en dat weten ze heel zeker - dat het geheel waar ze deel van uitmaken pas een geheel is wanneer iedereen er deel van uitmaakt. En wie dat niet ziet, dat niet wil, die moet gedwongen worden. Elke ziel zal moeten kiezen. Er is niet één geheel, werp ik op. Er zijn zoveel gehelen als er mensen zijn. Ieder zijn eigen God desnoods, als je echt aan jezelf niet genoeg hebt om zin te vinden in dit leven. Maar het is een illusie om te denken dat we een god delen. Een illusie die godsdiensten en hun priesters zo makkelijk uitbuiten. Opium voor het volk. Dienstig als je de mislukkingen in je leven echt niet aankan. Wanneer buiten het safehouse de spots aangaan, en ze je overgave bevelen, vloek je toch, ook al mag het niet. En je schiet. Je springt. Een blauwe trui heb ik niet, en ik voel me oud en voorbijgestreefd. De Verlichting lijkt stilaan te verdwijnen. In de donkerte buiten patrouilleert de politie, straks komt ook nog het leger. Dirk Van Boxem meer op www.bijgekleurd.wordpress.com

Bijgekleurd
0 0

De knoop (aflevering 1)

Marleen kijkt naar de grond, de schouders opgetrokken en de paraplu dicht tegen haar aan. Er staan veel plassen in het slecht onderhouden voetpad. Zo hard regende het nog niet toen ze vertrok. Het feestje gisteren speelt in haar hoofd en haar darmen, en Jonas, haar tweede kind, was al vroeg op geweest. Hij had, zoals hij wel meer deed wanneer hij een moeilijke dag aankondigde, geroffeld op hun lakens. Niet hard, maar het zachte tikken op haar buik had de slapende massa alcohol en slecht eten weer aan het werk gezet - terwijl ze zo had gehoopt dat die ongemerkt uit haar zou glijden, straks. Haar eerste geluid van de dag was dan ook een boer, die haar mond met zuur vulde. Normaal was ze één en al geest, maar daar leek deze ochtend weinig van over gebleven. Ze wou haar ogen weer sluiten, maar merkte dat ze die nog niet open had, en het kloppen in haar keel verried een te snel hartritme. Vaag herinnerde ze zich iets over haar man, Rik. En over Stefan. Een bus spat haar nat, en ze zucht. Thuis blijven was geen oplossing geweest, niet met een Jonas in overdrive, en ze is van dienst in de boekhandel. Verantwoordelijkheden zijn niet licht. Ze opent de drie sloten van de voordeur. In het halfduister van de winkel zijn de boeken nog niets dan vorm, stapels. De geur van papier is sterker zo, wanneer de adem van de schrijvers ontbreekt en de boeken anoniem zijn. Ze blijft even in het midden van de winkel staan, en aait een exemplaar van een stapel die ze gisteren heeft neergelegd. '25', van Jamal Ouariachi. Seks verkoopt. Maar de lichten moeten aan, de koffie gezet, de kassa opgestart. Bij de laatste verbouwing heeft ze haar zin gekregen. Vooraan is alles wit, met boeken op tafels, de omslag open en bloot. Het nodigt de mensen uit om toe te tasten, gretig en gulzig. Bijna niemand laat zich nog verleiden door een mysterieuze rug in een rek. De boeken daar lijken in eeuwige winterslaap, en ze prijst zich gelukkig telkens wanneer er toch iemand met zijn vingers langs glijdt, en een exemplaar wakker kust. Achteraan, op de donkere verdieping met de koopjes, alles door elkaar, komt bijna niemand. Zij loopt er elke avond na het afsluiten even langs, kijken of ze nog leven. Haar telefoon geeft een klikje wanneer de eerste klant de deur opent. Nou ja, klant. Het is Harry, die komt elke zaterdag de kranten lezen in de winkel. Niet om te weten te komen wat er in de wereld gebeurt, maar om er commentaar op te geven. Het berichtje is van Rik. Of zij weet of er een paar reserveveters voor Jonas' voetbalschoenen in huis zijn. Het voetballen van Jonas is iets van Rik. Hij leurt met het talent van de jongen langs alle grotere voetbalclubs van de streek. Gaat supporteren wanneer hij speelt, geeft goede raad aan coaches en ieder die het wil horen, en kijkt met het joch naar elke voetbalwedstrijd op tv. De analyses duren bijna even lang als de wedstrijd zelf. Gelukkig staat het voetbal tv-toestel op zolder. Nee, antwoordt ze naar waarheid. Dat weet ik niet, Rik. Maar de club heeft er ongetwijfeld wel in voorraad. Dat ze oplossingen moet aandragen voor elk groot en klein probleem van Rik is ze gewend. De eerste keer dat ze hem uitkleedde had ze de knoop van zijn broek los getrokken. Haast, nervositeit, lust, dat weet ze niet meer. Tussen het kussen door had hij haar gesmeekt die knoop er weer aan te zetten, straks. Ze had gelachen, en haar handen in de open broek gestoken, maar hij meende het. Dat merkte ze aan zijn tong. Natuurlijk, fluisterde ze, natuurlijk laat ik je niet gaan voor je weer heel bent. Ze was niet goed in het vastnaaien van knopen, en toen hij een paar weken later weer los kwam, had ze hem aan een veter gehangen. Het is mijn knoop nu, zei ze tegen Rik, die keek hoe de knoop tussen haar borsten bengelde. De knoop maakt deel uit van hun leven. Ze draagt hem bijna altijd. Tijdens haar zwangerschappen was hij stil en nietig, en één keer, tijdens de bevalling van Jonas, knapte de veter bij diens eerste schreeuw. De knoop gleed in het bakje met de nageboorte, waar de vroedvrouw hem met tegenzin weer tussenuit haalde. 'Er zijn ook dit jaar weer geen stoute kinderen in Vlaanderen!' Harry kijkt op van zijn krant. 'De zwarte pieten zullen met lege zakken terug naar Spanje moeten. Een hele last minder voor Slechtweervandaag, dat wel, maar in het echte leven zijn die Moorse kaliefen niet zo simpel te verschalken. De kinderen laten ze nog zo, maar onze jongeren bederven ze met hun perfide godsdienst. Die kopen dan zelf wel hun ticket naar de strijd, om van daaruit te roepen hoe slecht wij wel zijn!' De dreiging van islamextremisme is Harry's stokpaardje de laatste maanden, al vormen ebola en de regering Michel wel sterke concurrentie. Het einde der tijden is in elk geval nakend. Marleen herinnert zich nog hoe hij de kelder van de boekhandel wou gebruiken als schuiloord, op 31 december 1999. 'Dat hele verhaal om van die zwarte pieten witte pieten te maken is een valstrik. Snap je dat niet, Marleen? Het is hen te doen om ons een schuldgevoel aan te praten wanneer we opkomen voor onze tradities! Ze nemen het hier gewoon over!' En dat onder het mom van politieke correctheid, jaja, dat kan Marleen zo ook aanvullen. 'Nog een koffie, Harry?' Hoe bang ook voor het voortbestaan van de maatschappij, Harry begrijpt de suggestie en staat zuchtend recht. 'Hoe gaat het met jullie supertalent, Marleen?' Ook die vraag behoort tot het vaste patroon. 'Slecht'. Dit antwoord is nieuw. Ze ordert de kranten en wandelt weg met Harry's koffiekopje. 'Hij blijft veters breken, en uitschuiven. Net zijn vader.'

Bijgekleurd
0 0

Duizend stukjes

Een gewaarschuwd man is er twee waard: ik kon douchen, we hebben een handdoek voor je, maar breng je eigen zeep mee. De verwachting dat ik zou zweten had niks te maken met het takenpakket dat ik normaal voor mijn bezorgde werkgever uitvoer, wel met het afnemen van een inspanningstest van het hart. Dat wordt verondersteld ongestoord en onverstoorbaar het ritme aan te houden, en geen slag over te slaan - tenzij het getroffen wordt door een bliksemschicht, uiteraard. Thuis, vanuit een zetel waarin sinds twee uur vakantie heerst, komt een andere ritmestoornis me tegemoet. 'Ik verveel me'. De puber heeft last van de gapende leegte die komt na een tijd van geconcentreerd, monomaan werken. 'Maak een puzzel', suggereer ik, maar het vooruitzicht eerst duizend stukjes te moeten omdraaien en de kantjes eruit te vissen, is hem te vermoeiend. Er ligt nochtans nog een mooie in de kelder. Bloemen, een bergdorpje, stralende hemel met wat schapenwolkjes. Het bericht kwam op zaterdagavond, als een donderslag bij heldere hemel. Of ik maandag wat eerder op het werk kon zijn? De baas wou me even apart spreken, nog voor onze directievergadering. Het was rotweer, de files lang en het gesprek kort. Dat was ook de werkdag, de werkweek en de werkmaand. En mijn carrière bij die werkgever. Wat doe je wanneer je op een maandagochtend om kwart na negen terug thuis bent, terwijl je nog het hele weekend op je cijfers hebt zitten wroeten? Je bent kwaad, je belt een reeks mensen, zoekt een advocaat, maakt afspraken, maar zo ergens in de vroege namiddag besef je al: er is teveel tijd om in één keer in te kunnen vullen. Een puzzel. Die gaat je helpen om je gedachten op orde te krijgen. Een shortcut naar zen: bloemen, bergdorpje, stralende hemel met wat schapenwolkjes. Tegelijkertijd verdiep je je in het vrouwentornooi van Roland-Garros en tel je de uren af tot je je zoontje van school kan halen - dezelfde die zich nu puberaal verveelt. Je wringt je tussen de huishoudelijke taken, en misschien, heel misschien, ga je een kamer in huis schilderen. Niets doen is moeilijker dan het lijkt. Eerst is er rusteloosheid, maar verveling zet snel in. De tijd voor je wordt een vormeloze, kleverige brij, en wat je je ooit ook had voorgenomen om te doen als je maar de tijd zou hebben - een roman schrijven, een marathon lopen, een blog beginnen desnoods - daar lijk je in de eindeloosheid van de meeste dagen maar niet aan te kunnen beginnen. En ook de vierde muur van die kamer wacht nog steeds. Hoe kostbaar is tijd echt? We nemen als vanzelfsprekend aan dat het leven sneller gaat dan ooit tevoren, dat vooruitgang en beschaving in ons een hoogtepunt vinden. Te snel gaat het zelfs. Maar het nieuwe doel, slow food, slow seks, slow travel, gooien we nagelbijtend overboord in onze voort schuifelende auto's en stilstaande treinen. Voor ons moet het toch vooral vooruit gaan. Behalve misschien dan voor dat ene meisje, een paar plaatsen van je vandaan in de trein. Zij kijkt de hele reis zo maar een beetje voor zich uit. Zich volledig onbewust van de omgeving, en al zeker van mijn bijkleurende blik, geeft haar gezicht afwisselend uitdrukking aan alle mogelijk emoties. Ik zie angst, bewondering, woede, verlangen, onzekerheid, genot en ongeduld passeren. En dan durf ik niet eens het hele half uur kijken. Bliksemschicht. Als er al verveling bij is, dan is het een sierlijke vorm. Niet veroorzaakt door het tot stilstand komen van het ritme van het dagelijkse werk of door het tegengestelde daarvan, het eindeloos doorgaan van steeds hetzelfde. Zij lijkt de leegte van de treinrit te omhelzen met een ritme dat steeds wisselt, vol met leven en ver van de gelijkmoedigheid, die zo makkelijk te verwarren is met onthechting. De val van verveling ligt misschien net daar, tussen de rust van de oneindigheid, en de berusting in de ketenen van het hart en de geest. 'Misschien moet je gewoon iets geks doen', zeg ik tegen mijn puber. 'Iets wat je nog nooit heb gedaan, iets waar je nog nooit aan gedacht hebt om te doen. Wedden dat je dan als Zeus bliksemschichten kan rondstrooien en meisjesharten in duizend stukjes laten breken?' Hij kijkt me meewarig aan. 'Morgen misschien', mompelt hij. En sloft naar een herhaling van een Top Gear aflevering, waarin snelheid als enige god wordt aanbeden. Met mijn hart is overigens niks mis, op die paar barsten na, die komen met de leeftijd. Dirk Van Boxem meer op www.bijgekleurd.wordpress.com

Bijgekleurd
0 0

Brussel

Ik weet het. Het hoort niet. Ik woon in Antwerpen, zonder enige twijfel de boeiendste stad van België en omstreken. De mooiste straten van de wereld zijn er kriskras uitgestrooid, als diamanten in het landschap. Daar woon ik dus, in dat bijna volmaakte Antwerpen. En toch. Toch oefent Brussel al sinds lang een grote aantrekkingskracht op me uit. Het is een beetje pervers. In mijn jonge jaren was Brussel onbereikbaar ver, men sprak er vreemde talen, en er geraken was een heel avontuur: de stations waren gevaarlijke plekken en met de auto was het al helemaal een ondoordringbare wildernis. Gps bestond nog niet. Brussel was alles wat het leven beloofde te zijn, maar dan voorbij de horizon van het voorstelbare. Opwinding. Gevaar. Later, toen ik er studeerde, viel het allemaal best mee. Zelfs met de auto rijden bleek een plezier, zeker met het witte golfje van mijn ouders. Een onbeduidende auto, maar wel uitgerust met een nummerplaat die wonderen deed: BXL-065. Het was pas toen iemand me vroeg of ik inderdaad bij de stad werkte, of mijn vader misschien, dat het me duidelijk werd waarom er altijd plaats voor me was op de openbare weg. Sinds die tijd is veel veranderd. Zowel in het leven, als in Brussel. Gaandeweg leer je de beloften en de angsten in je leven te vriend te houden. Soms is het verstandig om ze te respecteren, die angsten, en op tijd een omtrekkende beweging te maken of te vluchten. Maar vaker doe je er goed aan ze uit te lachen in hun gezicht. En de beloftes, die bleven toch meestal wat ze waren - beloftes. Brussel is veel steden. Er is de stad van de inwoners, die inderdaad vaak vreemde talen spreken. Er is die van de forenzen, die gehaast doorstappen, en zich 's middags in broodjeszaken nestelen. Er is een stad van politici, van commentatoren, van betweters, van Vlamingen en van Walen. Een mening heeft iedereen. Ook de Brusselaars. Het is een kakafonie van goed en minder goed bedoelde adviezen, geblaas van arrogante therapeuten en het smachten van door liefde verblinde stadsminnaars. Al die steden leven vaker op en door elkaar dan naast elkaar, slechts hier en daar zitten ze elkaar in de weg. In de Koninklijke Sint-Hubertus galerijen, hartje Brussel, vind je ze allemaal. De galerij ligt vaak op mijn weg tussen kantoren, en is één van mijn favoriete Brusselse plekken. Niet in het minst omdat we er, toen er nog plaats was voor gesofisticeerde dromerijen, in het kleine winkeltje van Kaat Tilley een trouwjurk kochten. Vandaag deel ik die galerij ook met het Brussel van de toeristen, die er samentroepen voor de etalages van de juweliers, en zich verdringen in de chocoladewinkels - de coffeeshops van Brussel zijn dat, allemaal vanaf de opening al tientallen jaren oud, met authenticiteit als ultiem verkoopsargument. De chocolade die je er koopt is zoet, de bitterheid die ook in de stad leeft versmacht in een brij van suiker. Zo'n verzoeting van het leven is vals, ongezond. Een chocolade versie van Manneke Pis, door toeristen koel gehouden in de minibar van een hotelkamer, pist niet. Sinds een jaar dwaal ik zelf ook regelmatig door de stad. Op een manier die ik in Antwerpen nooit doe, ademend, snuivend, kijkend. Vaak zonder doel en buiten de regels van de tijd om, soms ook op zoek naar een café of restaurant waar een afspraak op me wacht, swipend en tikkend op een smartphone of - ook dat komt nog voor - lezend in een boek. Ik ben altijd te laat. Noem het de angst voor de eenzaamheid van de grootstad, want die is gebleven. Of misschien ben ik gewoon te traag. Het is geen mooie stad, Brussel. Het is er vuil, en bouwpromotoren hebben de kans om lelijke dingen te doen niet laten liggen. Er zijn plekken waar je beter niet komt, en hoe je best te gedragen is vaak ook onduidelijk. Er is geweld, klein en groot, zinvol en zinloos, dronken daklozen palmen de stations in. Aan de regelmatig oplopende polemiek over de leefbaarheid van Brussel heb ik niets zinnigs toe te voegen. Maar de stad straalt energie uit, is onaf en voortdurend in beweging, ambitieus hier en daar. Soms is ze oprecht, soms heeft ze veel te verbergen, en vaak spreekt dat elkaar niet tegen. Door zo'n stad is het goed wandelen. Over de stoepen en straten, door angsten en beloftes. Zoals door het leven, eigenlijk. Dirk Van Boxem meer op www.bijgekleurd.wordpress.com

Bijgekleurd
0 0

Nachtblindheid

'Drie kaartjes had ik, voor een toneelstuk in Gent, maar geen goesting om te gaan. En toen ik mijn dochter vroeg om ze over te kopen, zei die dat ze ook niet kon gaan, omdat ze nachtblindheid heeft.  En daarmee kan ze niet in het donker rijden. Nachtblindheid begot. Geloof jij dat nu? Ik heb haar daar nooit iets over horen zeggen vroeger.' Aan het woord is een oude man, de setting het cafetaria van een tennisclub, en hij richt zijn lamento tot een andere oude man.  Statler en Waldorf, maar dan in het Antwerps en minder grappig.  In de loop van de jaren heb ik hun levens horen verschrompelen. Dat ging gepaard met een hoop trappisten, een falend vermogen om te biljarten en veel geklop op de amechtig wordende borstkas.  Aftakelend machismo is zo zielig. En  dat er tegen hen veel wordt verzwegen,  dat de werkelijkheid een tik krijgt wanneer ze wat vragen, en een flinke draai wanneer ze aandringen, dat weten ze wel.  Ze hebben het zelf ook hun hele leven gedaan, gekonkelfoesd en gefezeld in achterkamertjes, hun kinderen afgescheept met smoesjes, en katjes geknepen in het donker. Eerlijkheid, zo leert het leven op de tennisclub, is vastly overrated, en oude mannen kijken ernaar zoals naar hun eigen oneindigheid. Wat betekent, met berusting over de onmogelijkheid ervan. Oneindigheid is dat wat je niet ziet wanneer je 's nachts, lijdend aan nachtblindheid, over de E17 van Gent terug rijdt naar Antwerpen.  Het is altijd rechtdoor en een behoorlijk saaie rit, en de vraag naar wat dat nu precies is, eerlijkheid of oneindigheid, blinkt je uit de achterlichten van je voorganger tegemoet. Het is een plezierig stukje van de wiskunde, de oneindigheid.  Er zou, zo zou je denken, maar één oneindigheid mogen bestaan. Maar nee hoor, ook daar zijn er veel van - oneindig namelijk - net zoals dat het geldt voor de waarheid, wat dus eigenlijk waarheden zijn.  Neem nu de positieve getallen, daar zijn er heel veel van. Oneindig veel. En dan zijn er de negatieve getallen.  Weer van dat. Maar je kan ze wel samen voegen, die twee, en dan heb je er nog meer. Voilà. Toen Georg Cantor daarmee afkwam, stond de wiskundige wereld op zijn kop. Hij was niet goed wijs, ontkende het bestaan van God, en hielp in één keer de jeugd naar de verdoemenis.  Kan u zich nog voorstellen dat vandaag iemand wiskunde een bedreiging voor de jeugd noemt?  Wiskunde?  En de wiskundige in kwestie was dan ook nog een echte nerd, die zijn huwelijksreis spendeerde aan een wiskundig ping pong spel met een collega. Dat moest slecht aflopen.  Depressies, paranoia en waanzin waren zijn straf, en het apocalyptische jaar 1918, het laatste van zijn leven, bracht hij door in een gesticht. Verarmd, hongerig en knettergek. Het kon nochtans  ook anders.  Voor Kurt Gödel werd wiskunde alleen maar beter als het omringd was door drank, drugs en vrouwen. Dat hij een punt had, blijkt uit zijn bewijs dat er in elk systeem wel iets is dat niet te bewijzen is.  Zoals het antwoord op de vraag of nachtblindheid kan komen en gaan, en de E17 tot een aartsgevaarlijke plek maken. Gödel ging uiteindelijk, net als Cantor, ten onder aan te veel nadenken over wat er zich bevindt tussen de getallen nul en één.  Een oneindig aantal getallen, zo blijkt. Gödel heeft jarenlang elke dag hetzelfde gegeten - zo bang was hij was om vergiftigd te worden. Gevaarlijk spul, oneindigheid.  Net eerlijkheid.  Je weet dat het bestaat, daar reken je op, en je gebruikt het ook elke dag, zonder nadenken.  In winkels, op het werk, onder vrienden, in relaties, altijd en overal:  wie eerlijkheid zaait, zal vertrouwen oogsten. En wie niet eerlijk is, die is niet te vertrouwen. Maar  in het oneindige gat tussen nul en één bevindt zich de overspelwebsite van Victoria Milan, de nachtblindheid van je dochter, het grote Ebola plan van de Verenigde Naties, Marokko en de laatste blog van bijgekleurd.  Je kan er toch maar best niet teveel over nadenken, over eerlijkheid, anders mis je nog die bocht naar de Kennedytunnel. Dirk Van Boxem meer op www.bijgekleurd.wordpress.com

Bijgekleurd
20 0

Levensles

Wanneer we de overdekte parking van de bioscoop inrijden, komt de klank van brullende motoren en gierende banden ons tegemoet. Eerst denken we dat het bij de nieuwe totaalbeleving van het etablissement hoort, maar dan blijkt de bron toch een kluit door testosteron aangedreven kleine autootjes te zijn. Puisterige jongeren staan er verveeld bij te kijken. Voor de film die we willen zien, Gone Girl, blijken we ruim te laat. Ook genieten moet je plannen, met de magie van de film alleen kom je er niet. De inkomhal is leeg, vuil en triestig, en we keren op onze stappen terug. Net voor we de auto weer starten, verschijnt een troep doedelzakspelers op het toneel. Ritme. Stappen, draaien en keren. Ze oefenen hun parade. De jeugd kijkt de andere kant op, en duwt het gaspedaal in. We zijn het gewoon. Voor elk optreden dat echt telt, oefenen we. En voor de andere ook. We proberen, trainen, volgen lessen, vragen feedback. Falen, en proberen opnieuw. Slagen, en herhalen ons kunstje tot het plots niet meer werkt. Dat ons succes duurzaam zal zijn, weten we nooit, en al zeker niet in de liefde, dat belangrijke detail van het leven. Ook de film die we vanavond niet gaan zien vertelt zo'n verhaal. Elke emotie, elke gebeurtenis, elke handeling is een terugblik op de vorige en een oefening voor de volgende. De liefde die een leven duurt, noemen we het mooiste wat ons kan overkomen, maar het is een trieste paradox die tegelijk vrolijk maakt: net omdat we de liefde met zo veel passie oefenen en beoefenen, is ze nooit volmaakt. Het kan altijd beter, tenzij je een pessimist bent, dan is het beste altijd al voorbij. Twee gebeurtenissen ontsnappen aan de wetmatigheid van oefening en herhaling. Geboren worden en sterven zijn nog belangrijker dan de liefde. De manier waarop de doedelzakspelers door de parking marcheren doet me denken aan mijn kindertijd. Ik was een trots lid van het plaatselijke harmonieorkest, en zoals dat hoort namen ook wij regelmatig deel aan optochten. Tussen de café's door speelden we marsmuziek, of ons groot succesnummer 'when the saints go marchin' in'. Alleen bij de oorlogsherdenking op 11 november speelden we treurmarsen, en tergend langzaam schreden we dan naar het kerkhof. Het was altijd ijskoud, de wind onverminderd scherp en de opkomst laag. Zelfs de meest ervaren drinkers hadden op zo'n dag eerst een oxo-soepje nodig voor ze aan het bier begonnen. Het echte werk gebeurde op woensdagavond. Dan repeteerden we voor het jaarlijkse grote optreden in de parochiezaal, met een repertoire van klassieke harmoniemuziek en softe latin jazz. Het is in de week voor zo'n concert dat ik toch probeer een repetitie in te lassen voor het onoefenbare. Ik val hard met mijn hoofd op de ijslaag die de speelplaats bedekt. De kou maakt zich meester van mijn botten, en ik voel me zo slecht dat ik recht meen te hebben op een time-out. En zie, mijn wens wordt verhoord. Een weldadigheid die ik niet ken, neemt het over. Het is warmte zonder vuur, licht zonder bron. Er is een tunnel en ik ga op weg. Er wacht familie op me, aan het eind, en ook al ken ik ze niet, ze staan daar om me te zeggen dat het te vroeg is. Maar dat alles goed zal komen, dat ik me geen zorgen hoef te maken. En met een glimlach vol medeleven sturen ze me terug. Wanneer ik mijn ogen terug open, staat er een grote groep leraars en leerlingen zorgelijk om me heen. Ze helpen me overeind, ik ga even naar de ziekenboeg, maar er schijnt niks mis met me te zijn. Van wat ik heb meegemaakt kan ik niets vertellen, ik heb er geen woorden voor en ze zouden me toch niet geloven. Dit moet mijn geheim zijn en blijven. Ook aan de dokter, later die avond, vertel ik het niet. Er zitten wat hints in de vage antwoorden die ik geef op zijn vragen, maar in de jaren '70 zijn bijna dood ervaringen nog niet zo gemeenzaan bekend. De dokter schrijft me een paar dagen rust voor. En een versterkend vitaminepreparaat. Voor mijn ziel heeft hij niets in petto. Die gaat gewoon verder met oefenen, proberen en falen. Wanneer we de auto starten, zingt Alison Moyet Don't go. Die wakende familieleden van me houden wel van een grapje. Leven doe je voor de dood, zeiden ze. Over daarna zeiden ze niets. Ik zet de auto in sportmodus, grijns, en ben klaar om iedereen in de parking te overstemmen. Dirk Van Boxem Meer op www.bijgekleurd.wordpress.com

Bijgekleurd
0 1

Hoogdringendheid

Dat ik niet zo'n romantisch type was. Enfin, dat dacht ze toch, ook al kende ze mij niet echt. Soms hoop je dat een gesprek anders gaat dan het gaat, maar soit, ik moest toch hoogdringend wat anders gaan doen, en je weet nooit zeker wat beter is in een eerste gesprek. Vragen stellen, of antwoorden geven. We babbelden wat na over een theaterstuk dat we net hadden gezien. Een man zat zwijgend te roken, en een vrouw in badpak gebruikte een tafellaken als trouwjurk. Er was water. Niet zo heel veel water, maar toch genoeg om de vrouw in het badpak, opgeplooid in een kleine afwasteil, zeiknat te maken. Gepraat werd er eerst niet, en toen het wel gebeurde, helemaal op het einde, ging het fout. De relatie tussen de vrouw en de man, waarvan verschillende episodes werden uitgebeeld via lichaam, water, en een occasioneel streepje muziek, bleek vooral veel baat te hebben bij stilte. Praten leidt alleen maar tot misverstanden, dat is duidelijk. Zoals dat ik niet zo'n romantisch type ben, wat dan misschien wel waar mag zijn, maar toch niet noodzakelijk de eerste waarheid die ik over mezelf zou vertellen. Er is zoveel wat fout kan gaan bij praten. Ongepaste woorden, zinnen die opkrullen waar je ze recht wil, en om het dan allemaal nog in de juiste volgorde te vertellen ... Praten is tricky business. Je weet ook nooit of de andere wel echt luistert. Nee, dan zijn toneel spelen en schrijven makkelijker. Je kan repeteren en bijschaven, en dan komen mensen uit vrije wil tot bij jou, uit nieuwsgierigheid, gretig om vermaakt te worden, geraakt misschien wel. Al brengen ze natuurlijk wel steeds hun eigen leven, verwachtingen, en beperkingen mee. Ze missen veel -  zo vraag ik me nog steeds af waarom die zittende, zwijgende man per se een nat t-shirt moest aantrekken, als het niet was voor de geweldige splash die je krijgt wanneer je met een nat t-shirt op een podium slaat. Communicatie is vaak een amechtig gedoe. Maar ik moest dus gelukkig hoogdringend iets anders gaan doen. Ik maakte de twee sloten van mijn fiets los, en vertrok. Dat doe ik niet zo vaak, fietsen in de stad, ik vind het gevaarlijk, vooral omdat ik al fietsend heel makkelijk in een contemplatieve bui kom. Dat was deze keer niet anders, en terwijl ik flink door trapte vroeg ik me af waarom het woord hoogdringendheid zo'n statige klank heeft. Het mist de noodzaak van urgentie, toch bijna een synoniem, ik koppel het niet aan de snelheid waar het recht op meent te hebben. Misschien is het besmet door buren als hoogachtend, of hoogdravend. Ik liet me net op tijd door een rood stoplicht terug naar de werkelijkheid roepen, en staarde naar een gordijn dat opwaaide als een zomerjurk. Maar ondanks deze tegenslag was ik nog op tijd ter bestemming. Een nog kleiner theaterzaaltje, waar een muzikaal belevingsspektakel op me wacht. Onder de in totaal negen toeschouwers herken ik met een schokje mijn gesprekspartner van daarnet, die er op bovennatuurlijke wijze in geslaagd is om voor mij aan te komen. Maar nog voor ik mijn keel kan schrapen worden we vriendelijk verzocht onze schoenen in te ruilen voor teenslippers - gegeven de sokken die mensen dragen (ik) of nylons (mijn gesprekspartner), een idee wat niet helemaal doordacht blijkt. Zo geschoeid worden we naar boven geleid. De eerste halte is de diepzee. De duistere soundscape licht op, geblurb weerklinkt in de muziek. Papieren vissen zwemmen tussen ons door, en een stem vertelt een verhaal over de bereikbaarheid van het onbereikbare. Een deur verder blijkt een basblokfluit spelende man zich schuil te houden onder een laken, waar hij bezocht wordt door een lenige danseres. Daarna gaat het snel. We verlaten de diepste zee, en bevinden ons in een basiskamp, klaar om de hoogste bergtop te lijf te gaan. Daarna, zo lijkt het, na die ultieme climax, gaan we definitief in het niets op. Dat is vorm gegeven als een paar matrassen op een podium, en bestaat uit bezwerende postrock doorsneden met lachsalvo's. Dan mogen de schoenen weer aan. Een bar was er niet, dus daar stond ik weer met de sleutels van mijn fiets in de handen. Natuurlijk was er wel weer wat hoogdringends wat ik moest doen, maar veel zin had ik daar niet in. Alles is bereikbaar, maar de prijs is hoog, was de boodschap van deze performance, en zwijgen is beter dan praten, had het eerste stuk me geleerd. En ik was sowieso al niet zo'n romantisch type. Een namiddagje theater, en alles wat ik voor waar hield, en waar ik zo hoogdringend mee aan de slag moest, was genadeloos naar de prullenmand verwezen. De fietstocht naar huis beloofde gevaarlijk te worden. Dirk Van Boxem meer op www.bijgekleurd.wordpress.com

Bijgekleurd
0 0