I.
ontredderd
afgestompt
ongekend
dagelijks rumoer raast ergens nergens heen
ik voel onmenselijk veel immense gevoelens
immens veel
im-mens
Im Mensch
Glauben Sie?
nee excuseer ik geloof niet
en wij kopen niet aan de deur
maar ondertussen sta ik al jaren te pacht
te pas en te onpas
weeldig tierend tussen al dat volk
die tirade aan stemmen waarvan er geen een
geen enkel lijkt te wankelen
rotsvast en onverbiddelijk slaan ze mij te niet
de kleine profeet een nietige Ezra
die in dit barre land zoekt naar zijn verlies
vervlogen rijkdom allegaar.
ik zou u kunnen kussen, liefste lotgenoot
al waar het dan dat ik u zou verdoemen
tot een eeuwigheid in mijn armen
omarmd met al mijn mankracht
ontmanteld in al mijn armoede
II.
‘t zijn de kinderen van de desertie
zonen en dochters van een april reeds vervlogen
de grond is dor
hun ogen tranen puur stoffelijk overschot
de resten van hun onschuld in materie
hun moeders voelen zich niet langer gehecht
machinaal verwijderd
ergens tussen nageboorte en nageslacht
losgerukt van identiteit
men zou u maar al te graag definiëren
u willen neerpennen
gelijk ik nu doe
ongeacht mijn intenties is mijn inkt niets
niets meer of niets minder dan een ijdel wapen
kijk, ik zou u dragen als goddelijke profeten
u doen neerdalen
jef jef jef
mijn Hindenburg uw Al-Djoedie
en een onvergeeflijk einde aan al uw zonden
als bannelingen
als godvergeten volk
maar gepreek en gepalaver later
strijkt ge nog steeds neer in goten en koterijen
als beesten
beesten gestrand aan de voeten van de rattenkoning
als een gepolijste troon
een troon met doornen, gelakt met uw kristallen tranen
III.
gebarsten mannen
staan met versplinterde tanden
in bloederige rijen
aan stukken gereten
en paraat
hun klapperende gebit
scheurt hun kaken aan flarden
hun handen beven
ratelende knoken
als een slangendans
vervellen hun sidderende lichamen
versteend tussen de jaren
barsten zij in tranen uit
rollen over rauwe kaken
en kussen zilte lippen
de comateuze streling
van hun bevroren huid
en mijn gedoornde armen
als een christuskroon
getooid
in bloed
rood bloed
omdat het zo zeldzaam is
omarmen
lijven versleten
geruïneerde restanten
van waarheid
en vervlogen leugens
die als vleugels
te pletter storten in het zilt
IV.
Ezra – Azra’il
gevederd herrezen
uit de tandeloze zee
doods
zolang er gegil te horen is
uit de golven
als dolle hellehonden
de striemen van hun riemen
grafzerken in het vlees
vurige tongen
vlammen hun gal geladen klanken
als ijzeren engelen
donderen zij
verwoesten zij
hunkeren zij
huilen zij
net als gij en ik
want ook wij zijn niet opgewassen
tegen de wassende zee