Ze was er inmiddels aan gewend om onzichtbaar te zijn. Geruisloos ook. Dat de wereld er alsmaar luider op wordt. Dat was zo, vond ze. Kermisachtig. De grootste idiote kloothommels roepen het luidst en hinderen elke vorm van sensitiviteit. Maar wie niet pocht, blaast of briest, is niet gezien. Spreekwoorden zijn buigzaam.
Maar het is zoals het is. When you’re strange, no-one remembers your name.
Of toch bíjna niemand.
Ook toen ze café ‘De vliegende schotel’ binnenstapte verwachtte ze niet dat er iemand zou opkijken. Dat gebeurde inderdaad niet. De ruimte had een opmerkelijk hoog plafond, donkere lambriseringen, een schouw in marmer en geel-zwart-geruite tegels op de grond. Het rook er naar slecht gewassen bejaarden. Er waren geen cafégangers, een baas evenmin. Van het koperen plaatje tegen de gevel wist ze dat het café een oud gemeentehuis was.
Ze koos een tafeltje uit ver van het raam. Tegenover de antieke toog stond een breed aquarium dat de sfeer met rust vulde. Het geheel had een muf nostalgisch kantje, net als de bolle tafellamp met haar stoffige kap die een heerlijk gelig licht wierp over een deel van de toog en de kaarters-tafels met hun groene vilten matjes.
Een merkwaardige vis in het aquarium trok haar aandacht. Hij zag eruit als een oranje wijsvinger, maar dan geflankeerd door twee grijzige vinnen. Zijn ogen leken op studs van een jeansjasje, frontaal in zijn kop gepositioneerd in plaats van zijwaarts, wat vreemd was voor een vis, vond ze. Maar ze vond hem wel mooi.
“Zo zwemmen er nog een stuk of drie hoor, maar ze zitten verstopt achter de stenen.” De oude man die was verschenen klopte met zijn knokkels tegen glazen wand, maar in het aquarium bleven de dingen onveranderd. Slapende vissen bijten niet.
“Wat zal het zijn, mevrouw?”
“Een pilsje, graag.”
“Is er ook iets te eten verkrijgbaar?” vroeg ze.
“Ik heb een kleine friteuse op het koertje hierachter staan. Als u wilt, er is cervela.”
“Ja, lekker, zei ze, “bedankt.”
Tegen de tijd dat de oude man terug kwam met het bier en de cervela-worst, voelde ze dat het bijna tijd was. Nog een vijftal minuten, schatte ze. Dan zou hij het café binnenkomen, stipt als hij was. Ze wist dat er een klok hing, maar durfde er niet op te kijken. Zenuwen kwamen tintelend en tegelijk in golven opzetten en gaven een lam gevoel in haar benen. Haar koude klamme vingers omklemden het glas bier en ze keek naar de cervela-worst die naast de asbak op een hard, wit en waterafstotend refterservetje op haar tafeltje lag. De worst zag er tamelijk aanmatigend uit, als een gezwollen geslachtsdeel dat lijdzaam een paar inkepingen had ondergaan. Bij nader inzien was een zakje chips minder walgelijk geweest. Misschien ook wat stijlvoller. Cervela lustte ze eigenlijk niet zo. Van dergelijke gemalen vleeswaren wist je toch nooit wat of wie ze bevatten. Van chips trouwens ook niet. Maar de gedachte aan het feit dat ze daar zat, met de pils en de worst, dat ze de rekening nog niet had betaald en zich bijgevolg niet langer binnen de minuut uit de voeten kon maken, vervulde haar met onbehagen. Toen drong het ook nog tot haar door dat ze zich niet eens een beetje had opgemaakt. Waarom eigenlijk niet?
Omdat ze toch al wist dat hij voor haar gevallen was?
Dat was bij nader inzien op zijn minst overmoedig te noemen, besefte ze nu, zelfs een beetje verwaand. Die bepaalde woorden die door geliefden uitgesproken worden en de start van een relatie inluiden waren immers nog niet over de lippen gegaan. Bij geen van beiden. O ja, hij had al gezegd dat ze mooi was. Ach wat? Dat waren woorden. En wat stelden woorden voor?
En toch was ze er zeker van. Wanneer ze dicht genoeg bij hem in de buurt kwam, kon ze dat voelen. Zijn aura was eerlijk. En net daarom vond ze de stilte tussen hen zo belangrijk. Aandachtig kijken, horen én luisteren, voelen, ruiken. En smaken, dacht ze, terwijl ze de cervela bekeek, niet bepaald voor nu.
Maar waarom zoveel zenuwen? Waarom slaat ze haar blik telkens neer als hij haar aankijkt? Wat was dat voor een vermoeiend spel?
En moe was ze inmiddels, bleek, verward en uitgeput.
Kon het zijn dat dit iets was wat niet te controleren viel? Was het dat? En dat het haar daarom zo gevaarlijk leek? Zo angstaanjagend dat ze wilde wegrennen?
Zo erg dat ze dat nog deed ook?
Ze schoof een briefje van 10 euro onder de asbak, knikte de oude man gedag en zette het op een lopen.
Of hebben vissen geen voeten?
Geïnspireerd door de roman ‘Vissen Hebben Geen Voeten’ van Jón Kalman Stefánsson