Zestien was ze en ze droeg een kleedje dat te dun was voor de koude zomernacht. Stef was bij haar. Hij keek haar met een glimlach aan, stak zijn hand naar haar uit. ‘Hier komt helemaal niemand ’s nachts. Zeker niet in de duinen.’
Zijn vingers haakten zich in de hare en even had Sam het gevoel dat ze zweefde. Toen stootte ze haar voet tegen een steen. ‘Gatver.’
‘Doe toch eens wat relaxed, meid.’
Ze kon zijn witte tanden in het donker zien schitteren. Lachte hij haar uit? Sam concentreerde zich op de grond, terwijl ze achter Stef aan holde. Schelpen kraakten onder de zolen van hun schoenen.
Golven klotsten onzichtbaar in het donker. Wanneer ze ’s avonds in het donker over het strand liep, werd Sam zich bewust van de uitgestrektheid van de zee. Die natuurkracht die, gedreven door de maan, werelden vormgaf. Die leven schonk en weer afnam - als ze daar zin in had. Even wilde ze haar gedachten met Stef delen, maar ze besefte dat dat geen goed idee was. Jongens hielden niet van slimme meisjes.
Ze waren bijna bij de duinen waar hij haar – daar was ze zeker van – zou kussen, toen haar blik bleef rusten op een vreemde, donkere plek een twintigtal meter verderop. Sam bleef staan. Stef liet haar hand los en volgde haar blik. ‘Wat is er?’
‘Daar ligt iets.’
Ze wachtte zijn reactie niet af. Met een bonkend hart stapte ze op het donkere hoopje toe. Met elke stap groeide haar angstig vermoeden. Ze hapte naar adem toen ze een hand zag. Het was een jongen, misschien maar enkele jaren ouder dan zij. Zijn lichaam lag in een vreemde, onnatuurlijke houding. Zijn gezicht was bleek en had een blauwe schijn. Zijn ogen waren wijd open.
Ze knielde neer naast het lichaam. De jongen droeg een zwarte broek, legerlaarzen en een T-shirt met witte letters en een omgekeerd kruis. Ze probeerde de tekst te ontcijferen. MARDUH stond er - of was het MARDUK?
‘Shit!’ klonk het achter haar. Sam was even helemaal vergeten dat Stef erbij was. ‘Is hij-’
Ze antwoordde niet, maar bestudeerde het gezicht van de jongen. Volgde zijn verstarde blik, die ergens tussen strand en horizon was blijven hangen. Ze vroeg zich af wat het laatste was dat hij gezien had.
Stef trok haar ruw aan haar arm overeind. ‘Kom, we moeten hier weg. We vragen Mike om de politie te bellen.’
Mike was de joviale cafébaas van de kroeg waar ze nog geen kwartier geleden naar buiten waren geglipt. Het leek nu een eeuwigheid geleden.
‘Wacht.’ Sam keerde op haar stappen terug. Ze haalde diep adem en sloot met een snelle beweging de oogleden van de dode jongen.
Stef stond haar op te wachten. Nooit zou ze de blik in zijn ogen vergeten. ‘Je bent een rare.’
Sinds die dag had hij haar nooit meer aangekeken.
(c) Leen Raats, uit het verhaal 'Vloedlijn' uit de bundel 'Vloedlijn'
www.leenraats.be