Ik ken de rand van mijn adem—
een rand die zindert als zonlicht op stilstaand water,
waar lucht zo zwaar wordt dat ik hem kan horen buigen.
Muren ademen als oude boeken,
hun geur is schors en melk en de echo van vergeten stemmen,
en soms proef ik de sporen van mijn eigen schaduw
tussen hun ademhalingen.
Soms glip ik langs de scheuren van het gewone,
mijn ogen likken het trage, zilte zaad van ongeboren licht,
mijn vingers vangen het ritselen van een stilte
die zich uitstrekt als vloeibare uren.
Vrijheid ruikt naar stof dat danst in vergeten kamers,
naar gras dat fluistert als niemand luistert,
naar regen die smelt in de trillingen van mijn hart.
En toch keer ik terug—
niet uit angst,
maar om te voelen dat mijn keuzes nog steeds mijn echo zijn,
dat mijn voeten de lucht kunnen tekenen
en mijn handen de tijd kunnen buigen,
dat elke terugkeer een poort is
waar ik mijn eigen adem volg
als een rivier die terug wil naar zichzelf.
Hier, in de rand,
waar licht en geluid en geur samensmelten,
weet ik dat ik nog steeds kan proeven,
nog steeds kan aanraken,
nog steeds kan kiezen.
Mephis (aka) Evelyn Mérida

