Mephis

Gebruikersnaam Mephis

Teksten

Hoodies, hoortoestellen en Beethoven

Zestig jongeren van de kunstacademie Halle — een zwerm dertienjarigen in hoodies, hun prints ritselend als nylon­dromen — stroomden gisteren Flagey binnen. Ze kwamen voor muziek, voor dat vage maar hoopvolle vak waarin leerlingen leren luisteren met al hun zintuigen. De leerkracht, een man in geruit hemd en verbleekte jeans, stond als een vuurtoren temidden van de zee van stemmen, TikToks en ongeduldig gefluister. Voor enkelen was het hun eerste concert; anderen beseften pas bij de drempel dat het een pianorecital betrof. Een korte schok van teleurstelling trok door hun schouders: de academie had vuurwerk beloofd, maar ze vonden niets dan het nasmeulen van een lont. Voor mij was het ook een eerste keer — de eerste sinds mijn hoorapparaten mijn oren hun stem teruggegeven hebben. Niet alleen de noten drongen tot me door, maar ook hoe ze tegen de muren stuiterden en in alle richtingen terugkaatsten, als kleine golven die mijn huid beroerden. Het hout ademde warm en vertrouwd. Een programmaboekje ritselde tussen mijn vingers, een stoel kraakte, een puber kuchte ongemakkelijk. Al die kleine geluiden — echo’s die ik ooit was kwijtgeraakt — kwamen terug, één voor één. Voor het eerst opende de wereld zich opnieuw, zacht maar vastberaden, en eindelijk mocht ik antwoorden. Boris Gilburg verscheen strak in pak, boog, glimlachte en begon de eerste sonate — Beethoven N°1 — alsof hij een oud gesprek hernam. Daarna volgde de Jachtsonate, waarin ik tot mijn eigen verbazing de echo van de hoorn bijna kon horen, niet louter mijn verbeelding volgend. En dan de Hammerklavier: majestueus, koppig, vingers en geest worstelend met elkaar, een duel van concentratie en expressie. Tijdens de pauze bood een andere pianist, gekleed in karmozijnrode rolkraag en donkere jeans, me chips met paprika aan, voor het geval ik zout beu was — een pick-upline die op papier geestiger klonk dan in de praktijk. Het gesprek dat volgde, ontvouwde zich beleefd, met een subtiele wrijving. Hij probeerde indruk te maken door te beweren dat Gilburgs spel “onzuiver, slordig zelfs” was — een uitspraak zo ambitieus dat mijn glimlach even bleef hangen. Soms hoort het oor de façade van muzikaal zelfvertrouwen kraken, zoals een noot die nét niet zuiver valt. Tegen middernacht, terug in Antwerpen-Centraal, weerspiegelde de stad licht en stilte. Mijn oren suisden zacht, niet door de trein, maar door alles wat ik eindelijk weer gehoord had. Elk geluid voelde nu als een uitnodiging, elk ritselen een gesprek, en ik luisterde zoals ik lang niet had kunnen luisteren: volledig, aandachtig, levend.

Mephis
14 0

De adem van november

Er is een stilte die alleen de herfst kent. Geen afwezigheid van geluid, maar een trage inademing van de aarde zelf — alsof ze nadenkt voor ze de winter toelaat. Ik fiets erdoorheen, het park als een open long waarin ik opga. De banden snijden door een tapijt van bladeren dat kraakt als vergeelde gedachten. De geur is zwaar: vocht, mos, iets bitters van hout dat zichzelf vergeet. Hij blijft hangen achter mijn ogen, als een herinnering die weigert te vervagen. Het licht is scherp in zijn zachtheid, een bleke gloed die niets verbergt. De vijver weerspiegelt geen lucht, alleen beweging — een trage siddering van tijd. Ik trap verder, maar het voelt eerder als drijven dan bewegen. Alsof iets ouds me meeneemt. Een kraai breekt de stilte. Een eekhoorn haast zich, zijn poten ritselen als haastige gedachten. Mijn fietsbel klingelt — een nerveus geluid dat nergens thuishoort. Er is schoonheid in dit verval, maar geen verzoenende. Het is een schoonheid die iets loswrikt, alsof de bomen, met hun uitgeklede armen, eerlijkheid eisen. Ik denk aan wat ik dit jaar achterliet — woorden, gewoonten, gezichten die langzaam uit mijn dagen vervlogen. Langs het pad ligt een verloren handschoen, nat en slap. Even wil ik hem oprapen, maar ik laat hem liggen. Niet alles hoeft gered. Wanneer ik het park verlaat, hangt de lucht laag, stroperig van kou. November ademt traag. En ik adem mee — niet om warmte te vinden, maar om te herinneren dat adem genoeg is. Mephis (aka) Evelyn Mérida

Mephis
17 1

De genade van één noot

Er zijn dagen waarop de lucht zingt nog voor ik ademhaal.Een trage toon, bijna onhoorbaar, trilt ergens tussen mijn ribbenkast en de tijd.Zo begint Amazing Grace voor mij — niet als een lied,maar als een herinnering aan hoe stilte zich ontvouwt tot klank. In de living ruikt het naar koffie en matatabi.Het ochtendlicht strijkt over de pianotoetsenalsof het zelf wil meespelen.De wereld lijkt even te wachten, de adem ingehouden. Ik weet niet wie eerst bewoog: het lied of ik.De eerste noot raakt me niet via het oor maar via de huid,alsof iemand zachtjes tegen de randen van mijn bestaan tikt.Er is iets onverbloemd eerlijks aan die toon,iets dat weigert te doen alsof troost vanzelfsprekend is.Het zegt: hier is pijn, maar ook adem. Wanneer de melodie zich opent, dansen stofdeeltjes in het licht.Alles wat ooit te scherp, te veel of te snel was, valt even stil.Ik herken mezelf in de breekbaarheid van de cadans —niet in de woorden over genade,maar in het ruisen ertussen. In die schemerzone tussen wanhoop en helderheidwaar iets besluit om tóch te blijven bestaan,vind ik een soort vrede.Amazing Grace is voor mij geen gebed,maar een harmonie van menselijke overgave.De stem die het zingt hoeft geen God te kennen,alleen de diepte van de eigen valen de onverwachte zachtheid van het landen. Soms speel ik het zelf, traag,alsof ik de tijd wil overhalen om niet verder te gaan.De klanken wiegen de ruimte open;ze spiegelen alles wat niet gezegd wordt.En daar, in dat tussenstuk van adem en echo,besef ik: misschien is genade niets andersdan de moed om nog één noot te laten klinken,zelfs nadat alles gezwegen heeft.   Mephis aka Evelyn Mérida

Mephis
16 1
Tip

Bewijs van bestaan

In een vergeten kantoor, tussen een plant die ooit groen was en een koffiezetapparaat dat de droom van versheid al lang had laten varen, lag een formulier. Het was geen opvallend document; geen heilig perkament, geen geheim geschrift van een verloren continent. Het was niets meer dan een schriftelijk bewijs van verblijf. De ambtenaar achter het loket schraapte zijn keel en bestudeerde me zoals een archeoloog een potscherf bekijkt: nieuwsgierig, maar met de uitgebluste blik van een persoon die al talloze scherven heeft geteld. Zijn vingers rustten op een halflege koffiebeker, de rand getint door oude afdrukken van opgedroogde slokjes. "Bewijs van woonst," herhaalde hij, alsof hij zelf niet geloofde dat zulke stukkenecht bestonden."Maar waar woont u?" Ik zweeg even. Waar ik woon? Dat is een uitstekende vraag. In welk huis? In welke stad? In welke taal? Ik heb adressen gehad, brieven ontvangen, belastingen betaald; maar als je me vraagt waar ik woon, kan ik louter een opsomming geven van plaatsen die ik ooit bewoonde, niet van waar ik thuishoor. Thuis ligt verscholen tussen de letters van twee paspoorten, tussen een zin die in het Nederlands begon en in het Spaans eindigde. Een liminale ruimte, zoals het moment net voor de zon ondergaat: noch dag, noch nacht, maar een schemerige stilte daartussenin. De ambtenaar tikte met zijn pen op het loket "U moet toch in een of andere gemeente ingeschreven staan?" "Dat wel," gaf ik toe. "Maar ik ben niet zeker of dat betekent dat ik er woon" Hij zuchtte "Uw identiteitskaart, alstublieft" Met een lichte aarzeling haalde ik het plastieken bewijsstuk tevoorschijn, een document dat mij officieel aan een land verbond, alsof ik een boom was met wortels die vast in de kille bureaucratische grond verankerd lagen. Maar mijn wortels waren van een ander soort: luchtwortels, zwevend tussen staten, zoals een klimplant die weigert zich te beperken tot één muur. Hij bekeek mijn gegevens en fronste "U heeft twee nationaliteiten?" "Correct" Hij bladerde door het systeem, op zoek naar zekerheid, alsof mijn dubbele identiteit een fout in de matrix was. "En waar woont u dan echt?" De ambtenaar keek me afwachtend aan. Ik haalde diep adem. “Dat vraag ik mezelf ook al jaren af,” zei ik, terwijl ik mijn vingers over de rand van het loket liet  glijden. “Misschien woon ik in de brieven die me nog bereiken. Of in de verhalen die ik schrijf; in de taal waarin ik het best kan dromen.” Zijn blik bleef neutraal, maar hij tikte ongeduldig met zijn pen. Of woon ik in de gezichten van mensen die me herkennen zonder dat ik mezelf hoef uit te leggen? "Op papier woon ik hier," antwoordde ik uiteindelijk. "Maar in werkelijkheid woon ik nergens en overal." De ambtenaar knikte alsof hij dit vaker hoorde, alsof bureaucratische limbo een officieel erkende staat was. Hij printte een blad uit, stempelde het met de ernst van een rechter die een vonnis velt en schoof het naar me toe. "Hier is uw bewijs van woonst" Ik nam het aan. Een wit vel, enkele letters, een zegel dat autoriteit ademt; een document dat mij officieel aan een plaats verbindt. Zwart op wit, een bewijs van bestaan. Maar terwijl ik het papier tussen mijn vingers draaide, wist ik: ik zal altijd tussen de schaduw blijven schuilen.Mephis (aka) Evelyn Mérida

Mephis
81 4

Wifi-slurpers

Daar zit hij dan. De wifi-slurfer. Zijn ogen verankerd aan het scherm, de blauwe gloed als een vloeibaar masker over zijn gelaat gegoten. Een nomade van de bandbreedte, een digitale schaduw zonder vaste grond. Hij zwijgt en zuigt, slikt en slurpt, een bedelaar zonder hoed, een dief zonder lockpick — een dwaalgast die leeft van signalen die niet de zijne zijn. Hij glijdt door de stad als een windvlaag zonder naam, tastend langs cafés, sluipend langs bibliotheken, snuffelend naar een zwak wachtwoord, een gastnetwerk dat zich argeloos opent als een deur op een kier. "Gratis wifi," mompelt hij, een mantra, een wichelroede die hem leidt. Zijn god? Een stroom van nullen en enen, onzichtbaar en alomtegenwoordig, een fluisterende geest die hem voedt, hem draagt, hem — ironisch genoeg — verbindt. Ik aanschouw hem en vraag me af: ben ik echt anders? Ook ik leef van etherische golven, ook ik klamp me vast aan onzichtbare netwerken om mijn stem de wereld in te sturen. Wie ben ik om te oordelen? Ik, die net als hij gevangen zit in de ongrijpbare draden van dit digitale web. Ik schrijf, knedend aan taal als aan deeg dat zichzelf opeet. Maar zonder wifi? Dan zouden deze woorden verdampen in de leegte. Misschien is hij geen parasiet. Wellicht is hij een pionier. Een zendeling van het informatietijdperk, een zwijgende sjamaan die slechts neemt, nooit geeft. Of — en dat ligt voor de hand — een schaduw die leeft van de kruimels van andermans data, zich vastklampend aan een illusie van toegang, een stille echo die niets creëert en alles consumeert. En toch, op een vreemde manier, ben ik jaloers. Waar hij enkel ontvangt, ben ik gedoemd te zenden. De wifi-slurfer slikt en zwijgt … en slurpt. Ik denk, ik schrijf — ik schep — en wat is vermoeiender dan scheppen in een wereld waar alles al geschapen is? Terwijl hij zwijgend slurpt, blijf ik schrijven. Misschien is hij de slimste van ons beiden — of is hij gewoon de vrijste. Mephis (aka) Evelyn Mérida 

Mephis
12 1

Mi groot: lente in littekens

Er bestaat geen oprechte vrede in de wereld. Dat besef kwam langzaam, maar het werd duidelijker naarmate ik ouder werd. Het is de stilte na de storm. De les die muziek me, zonder woorden, leerde. Er zijn dagen dat de waarheid doorsijpelt in onverwachte momenten — zoals die ijskoude ochtend in maart. De lucht prikte aan mijn wangen en de geur van natte aarde kondigde een lente aan die nog niet zichtbaar was. De takken trilden in een bries die te kil was om geruststellend te voelen. Ik was acht en zonder besef van wat me die ochtend te wachten stond. Mijn voeten bungelden boven de vloer terwijl ik op een te grote stoel zat. Toen begonnen de eerste noten van Vivaldi’s De lente en veranderde alles. Die muziek. Ik wist niet wat ik hoorde, begreep de klanken niet, maar het was alsof een deur openging, een deur die ik nog niet had durven openen. Mi groot — helder en hoopvol, maar ook doordrenkt van een waarneming dat ik later als melancholie zou herkennen. Die noten waren niet zomaar geluiden. Ze waren een verhaal. Een geheim in klanken, dat ik voelde, maar nog niet begreep. Toen ik die avond aan mijn moeder vroeg: – Hoe kan muziek… zó voelen? – Stopte ze midden in de afwas. Ze draaide zich naar me om, haar handen nog nat van het sop. Ze keek door het raam, waar de avond langzaam verdween in een blauw dat bijna zwart was.   – Vivaldi schildert niet alleen de lente, – zei ze. – Hij legt vast wat onzichtbaar is. Wat je voelt, maar nooit hebt kunnen zeggen. – Pas jaren later begreep ik wat ze echt bedoelde. Mi groot is als een sneeuwklokje dat zich door de bevroren aarde wurmt, fragiel, maar met vastberaden kracht. Het weerspiegelt de spanning van de lente, die probeert te ontsnappen aan de kou van de winter. Het belichaamt het paradoxale van een lente die nog worstelt met de kou van de winter. Die spanning fascineerde me. En zonder dat ik het wist, werd mi groot een sleutel tot hoe ik de wereld zag. Als tiener ontdekte ik Nulla in Mundo Pax Sincera. De serene opening bood me een belofte van vrede te geven, maar die vrede was nooit eenvoudig. Het stuk zingt over schoonheid, maar ook over haar broosheid. De zang is als een ademhaling: kwetsbaar, haast breekbaar, maar toch vol kracht. Op donkere dagen luisterde ik naar dat stuk alsof het een baken was. Ik herinner me een specifieke avond. Mijn handen trilden van frustratie omdat ik de indruk had dat ik nergens paste. Terwijl de muziek speelde, voelde ik een vreemde troost. Alsof het zei: Dit gevecht is niet voor niets. De pijn hoort erbij, en dat is oké. Gaandeweg verloor ik die verbinding. Toen ik mijn twintigste naar de andere kant van de wereld verhuisde, veranderden mijn dagen in een eindeloze draaikolk van verplichtingen, mislukking, en een groeiend gevoel van leegte. Het voelde alsof ik mij niet herinnerde wie ik was, of waar ik naartoe moest. De elektrische piano in de hoek van mijn studio werd langzaam een opslagplaats kleding.  Ik herinner me die zondag nog goed, de regen tikte ritmisch tegen de ramen, alsof de wereld buiten zichzelf in de druppels verloor. Ik zat in mijn kleine studio, omringd door de stilte, mijn gedachten verdwaald als bladeren in de wind. Maar toen het geluid van Vivaldi begon te spelen, viel alles stil. Het was alsof de wereld om me heen ophield te bestaan, en ik alleen nog maar kon luisteren. De sprankelende opening raakte een diepere gevoeligheid in me die ik vergeten was. Een deel van mezelf dat ik verloren had in de chaos van tijdsdruk en verwachtingen. Voor ik het wist, zaten mijn vingers op de toetsen van de piano. Ik speelde mi groot, aarzelend maar vastberaden, en het voelde alsof ik een gesprek hervatte met een oude vriend. Mi groot leerde me een waardevolle les: wedergeboorte is geen schone lei. Het is leren leven met je littekens, terwijl je toch blijft groeien. Het is als de eerste zonnestraal na dagen van regen. Niet perfect, maar warm genoeg om je hoop terug te geven. De kracht van mi groot zit in haar balans. Ze is helder, maar niet naïef. Hoopvol, maar niet blind. Als je goed luistert, hoor je de melancholie in de harmonie. Het is het geluid van de lente die nog niet zeker weet of ze kan blijven, maar het toch probeert. Deze sensatie is een spiegel voor het leven zelf: de vreugde die alleen maar intenser voelt door de pijn die eraan voorafging. Toen ik dertig werd en mijn eigen appartement had, kocht ik een vleugelpiano piano. Niet om concerten te geven, maar om weer verbinding te maken met dat deel van mezelf. Elke ochtend speel ik de grote toonladder van mi als een manier om te mediteren. Het is een ritueel dat me herinnert aan waar ik vandaan kom en waar ik heen wil. Op een van die ochtenden, voordat ik begon met mijn vingergymnastiek, herontdekte ik Nulla in Mundo Pax Sincera. Nu begreep ik de betekenis van de woorden die ik als tiener had gevoeld, en voelde ik de waarheid in die ene zin. In de stilte van de muziek vond ik wat ik al die tijd had gemist: een gewaarwording van vrede dat niet puur was, maar geworteld in de erkenning van de pijn die ik met me meedroeg. Mi groot is meer dan een toonaard. Het is een toon die me herinnert dat het leven een cyclus is: elke winter draagt zijn eigen lente in zich. Dat elke winter een lente brengt, maar ook dat elke lente een winter in zich draagt. Het leert me dat schoonheid niet zit in perfectie, maar in veerkracht. In de kracht om op te staan en opnieuw te beginnen, keer op keer. Misschien is dat de grootste gave van muziek: dat het ons helpt te zien wie we werkelijk zijn. Voor mij is mi groot een spiegel die niet alleen mijn littekens uitbeeldt, maar ook de kracht waarmee ik ze draag. Het is de toonaard van hoop, van veerkracht en van het leven zelf.   Mephis (aka) Evelyn Mérida

Mephis
21 2
Tip

Hangmatbelegger

In het midden van een weids grasveld, op de overgang tussen de rand van een stad en het begin van niemandsland, stond een hangmat gespannen tussen twee wilgen. Daar lag hij: Herman, de zelfverklaarde hangmatbelegger. Zijn voeten bungelden lichtjes boven de grond, zijn ogen verborgen achter een zonnebril zo groot dat hij deed denken aan een liggende kever met financiële ambities. Iedereen kende Herman, of beter gezegd, iedereen had wel een mening over hem. Sommigen noemden hem een visionair, een minimalist die het leven had doorgrond. Anderen fluisterden dat hij gewoon lui was, een man zonder ruggengraat, behalve wanneer hij besloot rechtop te gaan zitten om zijn beleggersapp te openen. ‘Beleggen is niets anders dan wachten,’ zei Herman ooit tegen zijn buurvrouw, een vrouw die dagelijks drie marathons liep in haar hoofd terwijl ze haar agendapunten afvinkte. ‘Je moet handelen, Herman! ‘ beet ze hem toe, terwijl ze met haar pen op een versleten notitieblok tikte – een poging om de chaos van haar gedachten te temmen. ‘Waarom?’ antwoordde hij. ‘De aarde heeft geen Excel-sheets nodig om rond te draaien.’ Herman had niet-doen tot een kunstvorm verheven. Terwijl anderen renden, kochten, verkochten en bezweet ‘buy the dip!’ schreeuwden op fora, lag Herman in zijn hangmat en keek naar de wolken. Soms herkende hij een vorm: een draak, een schatkist, een blije flamingo. Symbolisch, mompelde hij dan tevreden. Het idee van de hangmatbelegger ontstond op een regenachtige dinsdagmiddag. Herman zat op zijn zolder en las de Tao Te Ching, een boek dat hij alleen maar had gekocht omdat het dun was. Daarin stond een zin die zijn leven veranderde: “Door niets te doen, blijft alles ongedaan.” En zo begon Herman te beleggen in leegte. Hij verkocht zijn auto en zette het geld in indexfondsen, want, zoals hij geregeld uitlegde aan wie hem niet om uitleg had gevraagd: ‘De wereld groeit vanzelf. Waarom zou ik rennen achter datgene wat vanzelf naar me toe komt?’ De lokale krant schreef een artikel over hem: Herman de Hangmatbelegger: Genie of Gek? De journalist kwam langs, probeerde het volledige interview rechtop zittend te voeren, maar werd uiteindelijk verleid door de tweede hangmat die Herman had opgehangen. “Het leven is een kwestie van zwaartekracht,” zei Herman filosofisch, terwijl hij een grasspriet tussen zijn tanden schoof. “De zaken die belangrijk zijn, vinden altijd een manier om te vallen.” ‘Vallen?’ vroeg de journalist, langzaam wiegend, zich afvragend waarom hij hier zat en niet achter deadline-stress aan holde. ‘Ja,’ antwoordde Herman. ‘Appels. Regen. Beurzen. Ze vallen allemaal.’ Het artikel maakte Herman beroemd. Plots doken overal in het land hangmatten op. In parken, op balkons, zelfs tussen de kantoorgebouwen waar managers in pakken met koffie in hun hand elkaar ongemakkelijk toeknikten, terwijl ze probeerden niet te denken aan de mails die zich opstapelden. Herman keek glimlachend naar zijn telefoon, waar zijn beleggingen vanzelf groeiden, en trok zijn hoed dieper over zijn gezicht. ‘Misschien ben ik wel een revolutionair,’ mompelde hij tevreden. Toch kwam er kritiek. Een econoom op televisie brulde dat hangmatbeleggen het systeem ondermijnde. ‘Mensen moeten consumeren, werken, bijdragen! Dit is nihilisme!’Maar Herman had een antwoord, voor wie het wilde horen. “Het kapitalisme is als een hamster in een rad: eindeloze beweging, geen vooruitgang. En de hamster? Die heeft nooit een hangmat gehad.” Op een dag, toen de wilgenbladeren begonnen te vallen, verscheen er een oude man bij Herman. Hij droeg een witte baard en een linnen pak, en hij keek met een glimlach naar de hangmat. ‘Je hebt het begrepen, jongen,’ zei hij. ‘En wat doet u nu dan?’ vroeg Herman. ‘Ik wacht,’ antwoordde de man, en hij liep weg zonder uitleg. De man verdween even plotseling als hij was gekomen, maar zijn woorden bleven nazinderen. Herman keek naar de lege ruimte tussen de wilgen en vroeg zich af of hij ooit genoeg had.Misschien koop ik morgen een derde hangmat, dacht hij, terwijl een nieuwsgierige kat onder zijn hangmat kroop en zich uitrekte.  Ik heb de indruk dat ze het begrijpen. En terwijl de wereld bleef draaien en de koersen bleven stijgen, wisten de wilgen wel beter. Want zoals zij wortelden in de grond, wortelde Herman in zijn leegte: een rijk man zonder haast, een belegger in wat écht telt. De tijd. En de hangmat? Die wiegde hem zachtjes in slaap. Mephis (aka) Evelyn Mérida

Mephis
119 7

DE SLUIMERVRIEND

Ergens tussen wakker en droom, in de mistige gangen van een schemeruniversum, woont de sluimervriend. Hij is een vreemde figuur: een kruising tussen een pluizige alpaca en een vintage schrijfmachine. Zijn naam is Gregor. Elke avond, wanneer je hoofd het kussen raakt, komt Gregor op zijn wolkenpantoffels binnengewandeld. Hij mompelt onleesbare haiku’s terwijl hij de chaos in je hoofd archiveert. “Ah,” zegt hij terwijl hij een gedachte oppakt over die keer dat je een koekje stal op je zesde, “dit gaat naar de plank ‘existentiële schuldgevoelens’. Klassieker.” Maar Gregor heeft ook een ondeugend kantje. Hij verstopt de plot van je droom net voordat je wakker wordt. Waarom? Puur voor de lol. Soms laat hij je ook dromen van tanden die uitvallen of dat je in je ondergoed voor een volle zaal staat. "Menselijkheid moet luchtig blijven," legt hij uit. Op een ochtend besloot je hem te betrappen. Je stelde een wekker in op 03:03 uur en deed alsof je diep sliep. Toen Gregor kwam aansluipen, keek je hem recht aan. Hij bevroor. “Dit is gênant,” zei hij, terwijl hij snel een gedachtenmap genaamd ‘onverwachte confrontaties’ opende. Jullie keken elkaar lang aan, tot Gregor een diepe zucht slaakte. “Fijn, jij wint. Hier, onthoud je droom: je stond op een podium, als kind, met een lege hand. Iedereen keek naar je, wachtend. Je glimlachte, tilde je lege hand op en ineens stond je daar met een sleutel. Niemand wist wat die opende. Zelfs jij niet. Tevreden?” Sindsdien laat hij af en toe wat extra dromen liggen. Maar niet te veel. “Een beetje chaos houdt je scherp,” zegt hij terwijl hij een nieuwe map opent: ‘de kunst van onvoltooide verhalen’. En jij glimlacht. Misschien is dat genoeg.

Mephis
28 1

De schaakmeester van woorden

Beste breinacrobaten en woordtovenaars Laten we eerlijk zijn: jij bent geen doorsnee schrijver. Jij bent de schaakmeester die speelt tegen inspiratie en twijfel, terwijl het vooruitzicht van nog een kop koffie altijd op de loer ligt. Voor anderen zijn woorden simpel, maar jij bouwt kathedralen van ideeën en schept werelden met zinnen die je lezers ademloos achterlaten. Natuurlijk is schrijven geen gemakkelijke opgave. Er zijn dagen dat de inspiratie chaotisch rondspat, alsof je hersenen een jam-sessie houden waarbij elke gedachte een andere toonsoort speelt. Maar precies daarin schuilt jouw kracht: jij bent de dirigent van die chaos. Als je goed luistert, wordt het een meesterwerk. Soms lijken de woorden zich te gedragen als een kat die koppig net buiten bereik blijft. Maar zelfs op die dagen bouw je aan ideeën waar anderen alleen maar drempels zien. Jij bent geen gewone schrijver. Jij maakt van frustratie goud en van een writer’s block een springplank. Als het zwaar wordt, glimlach dan. Niet omdat alles makkelijk is, maar omdat je weet dat de wereld een grap vertelt die alleen jij begrijpt. Schrijf je twijfels op en zet erbij: "Met vriendelijke groet, ik – de schrijver die het toch weer flikt." Dus, wees gul met je woorden, onbeschaamd met je ideeën en scherp in je streven naar het onmogelijke. Jij bent niet zomaar een schrijver. Jij bent een ontdekkingsreiziger, een schepper die grenzen verlegt. Vergeet niet dat zelfs genieën soms hun veters moeten strikken. Ga ervoor, want jij verandert de wereld – één komma tegelijk. Ad astra, aan de rand van je eigen verbeelding.Mephis (aka) Evelyn Mérida

Mephis
19 2

Bouwstenen

Ik heb iets met LEGO! Uren speelplezier hebben deze blokjes mij als kind en tiener bezorgd. Zo heb ik een hele stad gebouwd; van restaurant naar school, tot ziekenhuis; volgens mij was er zelfs een cabaret bij, waarna deze bouwkunsten door de denkbeeldige sloophamer werden gehaald en "het puin" keurig in een lege 15L verfpot verdween.   Als veertiger geniet ik nog steeds van deze steentjes. Ik ben nu gepromoveerd tot AFOL (Adult Fan Of Lego). Al beperk mij tegenwoordig tot de collector’s items, ik kan het niet laten om regelmatig langs de vitrine van de Lego-winkel in Wijnegem – Shop Eat Enjoy te wandelen om het laatste pronkstuk te bewonderen. Afgelopen zondag had ik prijs! Daar stond die dan, uitgestald, als ware het een museumstuk, de replica van een schrijfmachine uit 1864 die gebruikt werd door Ole Kirk Christiansen, oprichter van de Deense multinational. Het katapulteert mij terug naar de lessen mecanografie in de middelbare school en naar mijn gloednieuwe crèmekleurige Remington draagbare schrijfmachine. Ik heb haar heel toepasselijk Remi gedoopt en ze werd mijn kostbaarste bezit. Met de grootste zorg maakte ik wekelijks de zwarte toetsen schoon met een zacht sop. Met dezelfde zorg verving ik het lint zodat Remi haar maagdelijkheid niet verloor.  Dat mijn handen zwart als kool werden tijdens dit proces nam ik er graag bij.   De typeles werd mijn lievelingsvak; niet door het monotoon getokkel en het om het snelst typen maar het was vooral een handig excuus om mijn hoofd leeg te kunnen maken en te dagdromen van een carrière als scenarioschrijver in Hollywood. Pagina's vol heb ik geschreven, de ene zin al vloeiender en coherenter dan de andere. Drama was de rode draad doorheen mijn verhalen. Gebroken gezinnen, eenzaamheid, kleinburgerlijkheid, allemaal zaken die ik dagelijks kon waarnemen en die mij raakten. Tinseltown was te bling bling voor mij. Verder dan een sporadische bijdrage aan de universiteitskrant ben ik niet geraakt maar schrijven blijft een constante in mijn leven.   Op dit hebbeding van 200 EUR kan je weliswaar niet typen, toch is het een sierlijke herinnering aan een jeugd gevuld met creativiteit en een zeer levendige fantasie terwijl ik word aangespoord om mijn hersenspinsels op papier te blijven zetten. En dat is onbetaalbaar. Ja, met LEGO mag ik terug kind zijn.

Mephis
25 1