Volgende halte: Antwerpen-Berchem.

cielien
20 sep 2015 · 13 keer gelezen · 0 keer geliket

De trein doet alsof er niets aan de hand is. Hij rijdt, zoals treinen rijden, luid denderend over het spoor en net iets te laat. Het landschap schuift voorbij, de blikken van verveelde reizigers zijn gericht op boerderijen die ooit the middle of nowhere toebehoorden. Nu moeten ze het met de lijn Gent-Antwerpen in hun achtertuin stellen. De koeien grazen, alsof er niets gebeurde.

 

Ik zit in een rustige wagon, maar mijn hart klopt in mijn keel. Mensen praten amper. Zij laten hun pupillen over de huizen hoppen. Zij scrollen door hun Facebook-feed op veel te grote smartphoneschermen. Zij sluiten hun ogen, maar proberen niet in slaap te vallen. Zij lezen de krant of een boek. Mijn boek.

 

Ik stootte mijn voet tegen die van een medepassagier toen ik tegenover hem plaatsnam. Ik stamelde ‘excuseer’, maar de man bleef verdiept in zijn boek. Op de paperback cover staat een foto van de schrijfster. Verbaasd kijk ik mijn breed glimlachende zelf in de ogen. Deze man heeft in de boekhandel naar het coverontwerp gegrepen dat ik zorgvuldig heb uitgekozen, hij heeft de achterflap gelezen en besloten het boek een kans te geven. Misschien las hij enkele dagen eerder het onopvallende artikeltje in het regionale dagblad waarin m’n debuut kort werd besproken.

 

Hij heeft me niet herkend. Hij heeft me nog niet eens aangekeken. Zijn ogen glijden over de bladzijden, zuigen de woorden op. Ik ben verstijfd van een gevoel dat het midden houdt tussen angst en pure blijdschap. Hij leest mijn boek! Moet ik me voorstellen? Hem de hand schudden? Hem lachend in de armen vallen en bedanken? Zou hij vriendelijk mijn verhaal bejubelen of eerlijk en doordacht zijn mening geven? Hij is nog niet halfweg. Heeft hij zijn oordeel al klaar?

 

De trein stopt in het station Gent-Dampoort. De man staart enkele seconden naar buiten terwijl hij zijn wijsvinger tussen het boek houdt, op de juiste pagina. Hij werpt een blik op zijn polshorloge. Hij laat zijn kaken vollopen met lucht en laat die met een diepe puf ontsnappen. Zijn blik kruist grijnzend de mijne. Ik krimp ineen. Hij opent het boek en geeuwt bescheiden. Ik zie zijn ogen weer over de pagina’s gaan. Snel. Sneller en sneller. De ene bladzijde na de andere lijkt hij in een wip om te slaan. Ik wil opstaan en wegrennen. Op naar een andere wagon, maar mijnen benen zijn als spaghettislieren zo slap. Ik duik weg in mijn grote sjaal en zit maar wat naar mijn smartphone te staren.

 

Hij is m’n boek beu. Iets meer dan een derde heeft hij gelezen en de verveling slaat genadeloos toe. Hij leest niet meer. Hij scant. Hooguit nog op zoek naar een ontknoping. Dat ene ding over dat ene personage wilde hij toch nog te weten komen, alvorens het boek in de boekenkast te duwen, tussen andere werken van andere schrijvers, en het er nooit meer tussenuit te halen. Nooit aanraden of uitlenen. En op een dag, om plaats te maken, zal hij het wegschenken. Misschien wil iemand het wel hebben om te verkopen op de rommelmarkt of om de pagina’s te gebruiken voor een knutselwerk. In het beste geval maakt hij er op een dag het haardvuur mee aan. Krijgt hij het toch nog warm van mijn bloed, zweet en tranen.

 

We naderen Antwerpen-Berchem. Ik richt mijn blik op en mijn verbazing kan niet groter zijn. De man glimlacht. Hij glimlacht breed terwijl hij met zijn rechterwijsvinger de pagina’s van mijn boek streelt. Ik kan bedenken welke scene hij nu leest. Ik schreef ze op een herfstdag, toen de regen een hele zondag met bakken uit de lucht viel en mijn man bij vrienden naar het wielrennen keek. Ik had thee en gebak en rust. Het ruisen van de regen vertaalde zich naar een melancholische woordenstroom. Ik had aan deze passage later haast niets meer aangepast. Ik zag de man gretig woorden verslinden en een kwartseconde zenuwachtig naar buiten kijken. Ik zag hoe hij nu niet de trein wilde verlaten, het boek niet wilde dichtklappen. Niet wegvluchten uit die fictieve wereld waarin hij gevangen zat.

 

“Dames en heren, zo dadelijk komen wij aan in Antwerpen. Deze trein heeft haltes in Antwerpen-Berchem en Antwerpen-Centraal, tevens het eindstation van deze trein.” De bladwijzer wordt geplaatst, een reclameflyer, en haastig trekt de man zijn vest aan. Ik haal opgelucht adem. Het perron schuift in beeld. De trein houdt halt. Voor ik het weet is de man verdwenen. Ik zie hem nooit meer terug. Ik zal nooit weten wat hij er écht van denkt, maar vind dat best. Ik sla mijn ogen neer en zie mezelf, op de achterflap van een boek dat achteloos met de rug naar boven op de zetel is blijven liggen. Ik zie de man, mijn lezer, door het raam passeren. Gehaast.

 

Geraakt door deze tekst? Maak het hartje rood of deel de woorden met je vrienden.

Zo geef je mee een stem aan de woorden van deze schrijver.

cielien
20 sep 2015 · 13 keer gelezen · 0 keer geliket