Het bloed moet rijkelijk vloeien;
insijpelen aan de grenzen van ons grondgebied.
Het geeft smaak aan volkse gewassen,
stemt kroost en moedertalen gunstig.
De geur van overwinning
gaat blind door merg en been.
Wij mesten zwarte schapen vet.
Eten zondebok zonder vervaldatum,
gedresseerd met een saus zonder tijd.
De voortuin is vrijgemaakt;
pesticide sluipt rechtstreeks naar de wortel.
Onze vlaggen zijn herplant;
door hun stengels stroomt het heilige water
uit ons zelf beloofde land.
‘Begraaf me dan geliefd en wel,
onder nationaal trompetgeschal,’
in de ruïne van ons ideaal:
onze godvergeten tijdgeest.
Hij maakt het onkruid in mij wakker,
houdt geschiedenis op peil.
In mij woedt de ingebakken oorlog;
een compacte, smakelijke oorlog.
Lang leve het massagraf! –
Uit composthopen herboren.
Zomers zoet,
eervol als nooit tevoren.