Met een strandschopje gingen,
mijn broer en ik,
de aarde te lijf,
alsof het bruine suiker was.
De dode parkiet sliep intussen
in het doosje koffiefilters,
waar ook wij in pasten.
We leenden het gezicht van nieuwslezers,
knipten over het verse graf,
plooiden vouwen in,
onze gedachten.
Toen we in ons hoofd
uitgehuild waren,
keken mijn broer en ik mekaar aan:
we waren in vogeltjes veranderd.