Pita. Pita met looksaus en alle groentjes. Zeker weten. Ik tuur tussen mijn wimpers en zie ze binnenkomen. Ze zijn met veel. Vijf, zes, zeven. Ik stop met tellen. Hun sluiers blinken en hun volle snorren krullen van trots. De kersverse kleinzoon moet bewonderd en daar hoort nu eenmaal een feestmaal bij. Pita. Pita met looksaus en alle groentjes.
Nog voor de plastic zakken opengaan en het zilverpapier knispert, heb ik het al geraden. Het gedeeltelijk dichtgetrokken gordijn tussen onze bedden houdt de geur niet tegen. Het shoarma-aroma flirt met mijn neusvleugels en duikt ongevraagd mijn gaten binnen.
Ik snuif en snoef en kijk snel naar mijn dochter, daar in haar kleine aquarium. Eén dag oud is ze, en sinds het wegwassen der huidsmeer heerlijk onbesmeurd. Tot nu. Tot de vreemde gasten met hun onverteerbare geuren onze kamer binnendrongen en al onze zintuigen bezoedelden. Tot de zoete stilte plots plaats moest maken voor lawaaitaal zonder betekenis.
Mini-me laat het gebeuren. Vannacht waren haar strak aangespannen stembanden nog te horen tot op de gang. Zelfs de ervaren kneepjes van de nachtverpleegster en vijf milliliter warme melk kregen het volume niet omlaag. Maar nu lijkt niets haar te deren. Niet de geur van rauwe ajuin in haar geinig gevormde neusgaten. Niet het luide gelach in haar licht afstaande oren. Niet de vettige vleeslucht rond haar pasgewassen spriethaar.
Mijn voeten voelen gezwollen, mijn buik belabberd. Ik bekijk het bezoek. De donkere mannen babbelen, gulzig bijtend. De vrouwen duiken op vanuit hun hoofddoeken en buigen zich minzaam over moeder en zoon. Geen idee vanwaar ze komen. Van Gent of omstreken, waarschijnlijk, maar niet oorspronkelijk. Ik probeer te raden maar ik ken niets van rassen, hou ze op dezelfde lap grond nauwelijks uit elkaar.
Ze zijn in elk geval met te veel en ze zijn veel te luid. Wie voluit wil lachen moet verdomme maar op de gang gaan staan. Hierbinnen wordt er gerust want gisteren werd er geperst. Nog geen 24 uur geleden trok de linkerkant van mijn lijf weeïg samen terwijl mijn rechterkant gevoelloos lag te wezen op het witte verloskamerlaken. Epidurale verkeerd gestoken. Half verlamd, een zielig gezicht. Maar acht uur later was ik wél geslaagd. Want daar was ze dan, zo’n dikke drie kilo en een kleine halve meter vol leven. Bij de pinken, met tien gretige vingers en een volumeknop zonder einde. Ik had dus recht op rust.
Pweut. Mispoes. In een tweepersoonskamer heeft Mama Modaal geen recht van spreken. Alleen het medisch personeel en de poetsvrouw mogen eisen dat je je mond dicht en je voeten naar omhoog doet. Voor de rest deel je gedwee de lavabo, het bezoek en de tv. Hoor je de huilbuien van een wereldvreemde baby en de ongecontroleerde winden van een al even vreemde vrouw. Ruik je het meteen als er spanning in de lucht hangt. Of pita met looksaus en alle groentjes.
Waarom praten ze zo hard? Waarom gebaren ze zo wild? Mogen ze hier eigenlijk al binnen, op dit uur, met die spitbrokken? Ik werp een frons maar niemand kijkt. Ze hebben het te druk. Met elkaar. Met de kleine. Met kauwen en kwekken en het vergelijken van oude en jonge poten en oren.
Een dikke klodder saus druipt van een pink en petst op de vloer. Plets! Maar niemand heeft het gemerkt. Ze laten alles maar gebeuren, niets lijkt hen te deren. “Voeten omhoog”, zal de poetsvrouw morgen zeggen. En ze zal serieus mogen schrobben, met die slappe dweil van haar.
“Rosbief met boontjes en patatjes.” De witte jas van dienst zet een plateau met een tupperwareachtige doos op mijn tafel bij het venster. “Merci.” Ik kruip uit mijn schulp en installeer me aan de dis, met mes en vork en een servet voor de klodders. Onder het deksel drijven zes schellen rosbief in een dikke donkerbruine saus. Daarnaast een berg boontjes en een slagveld patatten. Ik probeer te genieten maar het wil niet lukken. Want ik ruik pita met looksaus en groentjes. En ik smaak pita met looksaus en groentjes. En het scheelt niet veel of ik voél die pita met looksaus en groentjes.
Het uitgelaten gezelschap kijkt en knikt en roept in mijn richting. Maar ik versta hen niet. En ik begrijp het niet. Hoe ze daar zo ongegeneerd mijn rust en mijn eetlust kunnen zitten verstoren. Hebben ze dan geen manieren? Weten ze niet wat sociaal en wat wenselijk is? Hebben ze misschien iets tegen rosbief of, godbetert, tegen boontjes? Die pita en andere vreemde praktijken, ge kunt dat niet geloven hoe wansmakelijk dat dat is.
Mijn dochter wordt wakker. Ze heeft de gasten niet in de gaten en gaapt zich bijna een hernia. Ik ruik iets. Geen pita. Kaka. Voorzichtig til ik haar op om mijn neus op haar feiten te drukken. Bingo! We hebben de wilde bende aan ons been. Ze lachen en wijzen en heffen de handen ten hemel. Een rauwe ajuinring vliegt door de kamer en een ranzig stuk shoarma glijdt onder een maat 45. Maar niemand heeft het gemerkt. Ze laten alles maar gebeuren, niets lijkt hen te deren, alleen mijn dochter is het bekijken waard.
Wat roepen ze daar eigenlijk, met van die harde klanken die bevreemden? Zullen ze wél een beetje oppassen als ik straks passeer? Hun adem inhouden en stoppen met kwekken, morsen en smakken, om mijn schat niet te doen schrikken?
Ik trek mijn buik in en baan me met mijn armen vol baby een weg door de kamerbrede menigte. “Hà, de meisjes!” Mijn vriend komt binnen met glimmende wangen, fier als een pasgeboren vader. “De kaartjes zijn op de post, de cava zit in de koffer en de bende van ’t bankske is onderweg!”
God. Zij. Dank. Straks is míjn helft van de kamer gevuld met bekende gezichten. Straks overstemt ons versgeperst geluk de harde klanken van die vreemde bende. Glazen zullen klinken en barbecuenootjes zullen de gemarineerde vleeslucht verdrijven. Ik zal me eindelijk thuis voelen in mijn moederbed en mijn boontjes zullen weer smaken. Naar boontjes.
Ons spruitje ligt intussen op het ververskussen. Trots toont mijn vriend de inhoud van haar broek aan het uitzinnige publiek. Een graanmosterdgele klodder glijdt van de elastieken luierrand en petst op de grond. Plets! Maar niemand heeft het gemerkt. Ze laten alles maar gebeuren, niets lijkt hen te deren, lachend leven en laten leven is de grote boodschap.
Mijn voeten voelen gezwollen, mijn buik belabberd. Ik puf. “Lief, eet jij die rosbief op? Ik heb geen honger en die broek moet binnen een week weer dicht.” Mijn vriend wuift de luierlucht weg. “Nee, ik heb net pita binnen. Met looksaus en alle groentjes. Ge kunt dat niet geloven hoe lekker dat dat is.”
(Nationale kortverhaalwedstrijd Fedactio 2013 - finalist)