Ik zit in een glas, een glinsterend wijnglas.
Glas om me heen gekruld als onkruid,
verstikkend
prachtig, raak het aan,
streel het.
Ik ben het wolkje aan de buitenkant, het wolkje dat het glas kust
de regen die het glas schuurt
de orkaanwind die het glas geselt.
Er werd mij verteld om orde te zoeken in dat glas waar ik in zit.
Maar bij elke orde hoort chaos, een beetje zoals dat gebroken glas van me.
Ze zeggen me voorzichtig te zijn, het glas is fragiel. Gebroken
glas kan niet fragiel zijn.